Hoeveel innovatieprojecten moeten er onderhanden zijn?
De vraag naar een optimaal aantal projecten is moeilijk generiek te beantwoorden. De omvang van de organisatie en de branche (dynamiek van markt en technologie) zijn hierbij belangrijke factoren. Als eerste benadering geldt dat het totale innovatiebudget ongeveer in lijn zal moeten zijn met wat in de branche gebruikelijk is. In de farmaceutische sector is dat als percentage van de omzet veel hoger dan bij ‘fast moving consumer goods’. Een organisatie moet wel heel erg slim innoveren als ze met veel minder inspanning dan de concurrentie toch bij wil blijven.
Als het innovatiebudget van de organisatie in geld en menskracht bekend is, kan het verdeeld worden over soorten innovaties die in de portfolio horen; bijvoorbeeld 5% naar vrij onderzoek op de langere termijn, 25% naar volgende generatie producten/diensten/processen-innovaties en 70% naar allerlei kleinere en incrementele projecten. Hierna moet het mogelijk zijn om ongeveer te zeggen hoeveel projecten er in de organisatie in elke categorie mogelijk zijn.
Andere categorieën dan dit voorbeeld zijn heel goed mogelijk.
Een andere benadering is de volgende. Stel dat er in een wat kleiner bedrijf maar twee mensen in dienst zijn die capabel zijn om innovatieprojecten te trekken. Als die elk tegelijk 1 wat groter project en 3 wat kleinere projecten (via deelprojectleiders) kunnen aansturen dan kan dit bedrijf 8 projecten tegelijk uitvoeren en bepaalt deze factor de keuze.
Uit het oogpunt van doorlooptijd, time-to-market, heeft een kleiner aantal projecten ook voordelen, op dezelfde manier als een kleiner aantal orders in productie ook een kortere levertijd met zich meebrengt. De keuze gaat in een eenvoudig voorbeeld met even grote projecten tussen de mensen over 10 projecten tegelijk verdelen of over twee keer 5 projecten tegelijk. In het eerste geval duren ze allemaal even lang. In het tweede geval gaan die vijf minstens 2 keer zo snel en kan daarna aan de volgende 5 worden begonnen.
Als het innovatiebudget van de organisatie in geld en menskracht bekend is, kan het verdeeld worden over soorten innovaties die in de portfolio horen; bijvoorbeeld 5% naar vrij onderzoek op de langere termijn, 25% naar volgende generatie producten/diensten/processen-innovaties en 70% naar allerlei kleinere en incrementele projecten. Hierna moet het mogelijk zijn om ongeveer te zeggen hoeveel projecten er in de organisatie in elke categorie mogelijk zijn.
Andere categorieën dan dit voorbeeld zijn heel goed mogelijk.
Een andere benadering is de volgende. Stel dat er in een wat kleiner bedrijf maar twee mensen in dienst zijn die capabel zijn om innovatieprojecten te trekken. Als die elk tegelijk 1 wat groter project en 3 wat kleinere projecten (via deelprojectleiders) kunnen aansturen dan kan dit bedrijf 8 projecten tegelijk uitvoeren en bepaalt deze factor de keuze.
Uit het oogpunt van doorlooptijd, time-to-market, heeft een kleiner aantal projecten ook voordelen, op dezelfde manier als een kleiner aantal orders in productie ook een kortere levertijd met zich meebrengt. De keuze gaat in een eenvoudig voorbeeld met even grote projecten tussen de mensen over 10 projecten tegelijk verdelen of over twee keer 5 projecten tegelijk. In het eerste geval duren ze allemaal even lang. In het tweede geval gaan die vijf minstens 2 keer zo snel en kan daarna aan de volgende 5 worden begonnen.
Pro-abonnees downloaden gratis het Ebook met 245 vragen en antwoorden over Innovatie organiseren.