Wat gebeurt er als er een lagere rente wordt gehanteerd dan voorgeschreven is?
Hanteert een bv bij de waardebepaling van een pensioenverplichting van haar directeur-grootaandeelhouder (dga) een lagere rekenrente dan de wet voorschrijft, dan zal het verschil vrijvallen in de belastbare winst van de bv, zo heeft de Hoge Raad bevestigd (4 oktober 2016, ECLI (verkort): 2338).
In deze zaak draaide het om een bv die aan haar dga een periodieke uitkering had toegezegd van € 15.963 vanaf 65 jaar tot zijn overlijden. De bv had deze verplichting op haar balans gewaardeerd met een rekenrente van 3%. Volgens de inspecteur was dit niet voldoende: hoewel de overeenkomst tussen de dga en zijn bv onderdeel vormde van een ontslagvergoeding, kon deze uitkering vergeleken worden met een pensioenuitkering. In dat geval had de bv de verplichting moeten waarderen tegen 4%. De inspecteur liet het verschil vrijvallen in de winst en legde de bv een navorderingaanslag op. Die ging hiertegen in beroep en kreeg gelijk van het gerechtshof. De staatssecretaris van Financiën ging echter in cassatie. Het gerechtshof had geoordeeld dat de inspecteur weliswaar gelijk had dat er gerekend moest worden worden met 4%, maar dat de dga en de bv op grond van hun stamrechtovereenkomst wel de vrijheid hadden om over het verschil andere afspraken te maken. De Hoge Raad gunde de bv die vrijheid echter niet. Op grond van de wet, maar ook met de verwijzing naar een eerder arrest, moest het waardeverschil van de pensioenverplichting als winst worden gezien.
In deze zaak draaide het om een bv die aan haar dga een periodieke uitkering had toegezegd van € 15.963 vanaf 65 jaar tot zijn overlijden. De bv had deze verplichting op haar balans gewaardeerd met een rekenrente van 3%. Volgens de inspecteur was dit niet voldoende: hoewel de overeenkomst tussen de dga en zijn bv onderdeel vormde van een ontslagvergoeding, kon deze uitkering vergeleken worden met een pensioenuitkering. In dat geval had de bv de verplichting moeten waarderen tegen 4%. De inspecteur liet het verschil vrijvallen in de winst en legde de bv een navorderingaanslag op. Die ging hiertegen in beroep en kreeg gelijk van het gerechtshof. De staatssecretaris van Financiën ging echter in cassatie. Het gerechtshof had geoordeeld dat de inspecteur weliswaar gelijk had dat er gerekend moest worden worden met 4%, maar dat de dga en de bv op grond van hun stamrechtovereenkomst wel de vrijheid hadden om over het verschil andere afspraken te maken. De Hoge Raad gunde de bv die vrijheid echter niet. Op grond van de wet, maar ook met de verwijzing naar een eerder arrest, moest het waardeverschil van de pensioenverplichting als winst worden gezien.
Pro-abonnees downloaden gratis het Ebook met 284 vragen en antwoorden over Pensioenen & lijfrentes.