Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen tussen 1965 en 1980?
Tussen 1965 en 1980 groeide het aantal peuterspeelzalen van circa 100 naar circa 3.000, voornamelijk gedragen door vrijwilligers. Tegen de achtergrond van een geleidelijke afname van het aantal kinderen per gezin nam ook het belang van peuterspeelzalen toe als plaats waar jonge kinderen met leeftijdgenootjes in contact kunnen komen. Ter versteviging van de positie van het peuterspeelzaalwerk verstrekte de rijksoverheid vanaf 1975 via de Rijksbijdrageregeling sociaal en cultureel werk een jaarlijkse bijdrage per peuterspeelzaal. Ook bij kinderdagverblijven kon sprake zijn van overheidsfinanciering.
Tot 1977 vond deze plaats door de gemeenten via de Algemene bijstandswet. In 1977 werd deze zogenoemde indirecte financiering omgezet in een directe financiering via de Rijksbijdrageregeling kinderdagverblijven. Gemeenten ontvingen op grond van deze regeling van de rijksoverheid een bijdrage in de personeelskosten van kinderdagverblijven. De regeling bevatte een aantal kwaliteitsregels (leidster/kind-ratio) en voorschriften voor de hoogte van de ouderbijdragen. De beide hierboven genoemde rijksbijdrageregelingen zijn van kracht geweest tot 1986. In dat jaar is de Welzijnswet ingevoerd.
Tot 1977 vond deze plaats door de gemeenten via de Algemene bijstandswet. In 1977 werd deze zogenoemde indirecte financiering omgezet in een directe financiering via de Rijksbijdrageregeling kinderdagverblijven. Gemeenten ontvingen op grond van deze regeling van de rijksoverheid een bijdrage in de personeelskosten van kinderdagverblijven. De regeling bevatte een aantal kwaliteitsregels (leidster/kind-ratio) en voorschriften voor de hoogte van de ouderbijdragen. De beide hierboven genoemde rijksbijdrageregelingen zijn van kracht geweest tot 1986. In dat jaar is de Welzijnswet ingevoerd.
Pro-abonnees downloaden gratis het Ebook met 91 vragen en antwoorden over Kinderopvang.