En naast mijn werk als trainer en coach werk ik ook wel eens als interim-verandermanager. Steeds vaker merk ik dat deelnemers met name mijn ervaring erg op prijs stellen.’ Het was een slechte zin, hij hoorde het zelf.Omdat het zomer is (leestijd) laat ik je niet te lang wachten op het negende deel van dit feuilleton. Organisatietrainer Job Steenstra geeft een training op de Learning Lane, maar het zit niet mee. Hij is vrij laat, de techniek laat hem in de steek, er is een opdringerige collega en hij krijgt maar moeilijk verbinding met de deelnemers. In deze aflevering zien we hoe hij die verbinding probeert te maken, maar nog niet altijd met succes. En dan is er ook nog een co-trainster, Ada, die in zijn allergie zit en die 'bondjes' lijkt te sluiten met twee weerspanninge deelnemers. Althans...volgens Job.
De zes deelnemers zaten achter de tafels. In plaats van de acht die aangekondigd waren in de deelnemerslijst. Er stonden tien tafels met stoelen, dat drong nu pas tot hem door. De deelnemers gingen één voor één naast elkaar zitten aan de linkerkant, waardoor de vier plaatsen aan de rechterkant vrij bleven. Als iedereen links zat, gaf dat voor de trainer een scheef beeld. Niet fijn en het gebeurde vaker. Hij begreep niet waarom. Waren mensen als paarden, die als ze de kans kregen niet apart gingen staan van elkaar, maar tegen elkaar aan? Hij had wel eens gelezen dat 95% van de mensen volgde en slechts 5% zelf besluiten nam. Kuddedieren!
Er waren geen telefonische afmeldingen, dus ging het volgens Job, die vanochtend aanname op aanname stapelde, om mensen die de training kennelijk niet zo serieus namen. Toen hij van start wilde, zei Ada dat het misschien handig was als zij zou beginnen, omdat (zich richtend tot de deelnemers) ‘jullie anders geen idee hebben wie ik ben of wat ik hier kom doen’.
Job schudde onmiddellijk met zijn hoofd. Dat ging niet gebeuren; hij had een andere planning. Hij zou eerst zichzelf voorstellen. Vroeger deed hij dat altijd als laatste, omdat hij het onbescheiden vond om als eerste te beginnen, maar daar was hij van terug gekomen. Door voorop te gaan bij het voorstellen, schiep je veiligheid voor deelnemers. Ze wisten dan gelijk wie je was en dat gaf bovendien richting en daar hield hij van, van richting.
‘Jij mag zo, Ada, maar het is goed voor de mensen om te weten wie vandaag de training geeft.’
‘Goed volgens wie?’ vroeg Ada met een opgetrokken wenkbrauw.
‘Mijn naam is Job Steenstra’ begon hij onverstoorbaar tegen de deelnemers ‘Maar dat weten jullie vast al. Ik ben zzp’er, maar werk ook al 14 jaar voor De Reis. Misschien hebben jullie me gegoogeld; dan doen deelnemers soms’
Er kwam geen antwoord, er was nog geen verbinding, ze keken naar hem maar hij had geen idee hoe.
‘Deelnemers googelen vaak, vandaar dat ik het even opmerk’ zei hij om de indruk weg te nemen dat ze dachten dat hij een Wichtigmacher was; een term die je niet meer zo vaak hoorde maar die (beter dan welke andere term ook) het woord opschepper overtrof.
‘In het totaal zit ik nu bijna 40 jaar in dit vak en naast mijn werk als trainer en coach werk ik ook wel eens als interim-verandermanager. Steeds vaker merk ik dat deelnemers met name mijn ervaring erg op prijs stellen.’
Het was een slechte zin, hij hoorde het zelf.
‘Waarom dan?’ vroeg Hubert Jan.
‘Het is beter dat ik daarover niet te veel zeg’ antwoordde Job en hij vond deze zin nog slechter dan de eerste ‘want ik wil geen verwachtingen wekken en jullie ook niet teveel in een richting sturen’
‘Nou, dat heb je nu anders wel gedaan’ riep Lies er impulsief doorheen, waarna ze naar Hubert Jan en Ada keek. Ada knipoogde, Hubert Jan keek heel kort naar Lies en Job kon niet zo goed onderscheiden of hij nou lachte of niet.
‘Ga rustig verder met je verhaal, Job’ zei hij ‘We dollen maar wat, joh.’
‘Geeft niet, we zijn wel wat gewend’ veerde Job mee.
‘Wie zijn we? Jij en de majesteit?’ riep Lies uit. Nog steeds wist Job zijn geduld te bewaren, al vond hij het tijd voor een opmerking die de machtsverhoudingen even benadrukte.
‘Ik zou het fijn vinden als we de grappen even stallen. Ik heb geen probleem met een geintje op zijn tijd, maar een training is geen kroeg.’
Lies acteerde een verongelijkt gezicht en de rest van de deelnemers keek nu afwachtend naar Job. Hij besloot door te gaan over zijn achtergrond.
‘Ik ben ooit begonnen als schoonmaker bij een grote schoonmaakorganisatie, daarna op het postkantoor lokettist en teamleider geweest en toen ben ik in de avonduren mijn doctoraal psychologie en organisatiekunde gaan doen. Zo rolde ik in dit vak, dat trouwens goed bij me past. Anders hou je het natuurlijk geen 40 jaar vol.’
De joligheid was even weg, hij had de aandacht, of beter: er was stilte. Iedereen keek naar hem. Nog steeds was volkomen onduidelijk hoe.
‘Dit lijkt me wel even voldoende over mij.’
Deelnemers volgden vaak het voorbeeld van de eerste bij dit soort introducties, dus hield hij het bondig, in de hoop dat anderen dit ook zouden doen.
‘Er zijn collega’s van mij die graag de bedrijven noemen waar ze voor gewerkt hebben, maar dan zijn we zo een half uur verder. Ik heb het nu liever even over jullie. Mag ik jullie vragen je even voor te stellen. Er zijn collega’s…’
Hij keek nu naar Ada. Alles wat hij gedacht had over haar klopte, vreesde hij, maar toch vond hij dat hij af en toe een opvatting moest neerzetten over het trainingsvak. En één van de dingen waardoor hij dat kon doen, was door voorbeelden te geven van hoe het niet moest, meestal in de vorm van ‘Er zijn collega’s die…’
‘Er zijn collega’s die het leuk vinden om mensen op een beetje een malle manier kennis te laten maken, maar ik wil het graag een beetje sober houden. Vertel even wie je bent, en oh ja, ik wil graag je leerdoel weten, zodat ik weet waaraan de groep en ik met je kunnen werken vandaag.’
Hij bekeek de naambordjes. Ada had alleen haar voornaam opgeschreven. Hij vroeg haar zonder emotie, maar niet bot, of ze haar achternaam eraan toe wilde voegen.
‘Oh shit’ riep Lies ‘Dat moet ik ook nog even doen’.
Ada maakte het militaire ‘tot uw orders, commandant’-gebaar door met haar hand de zijkant van haar hoofd te raken.
De andere namen waren wel goed leesbaar. Hubert Jan Smit. Okay, dacht Job, geen Van Bylandt, Van Harencarpsel Eckhardt of andere adel; gedraag je dus eens een beetje conform je bescheiden status, man. Maar ja, thuis zal hij dat niet geleerd hebben, want met zo’n dubbele naam zwabberde het snobbisme je tegemoet. Er zat verder een Sangeeta De Vries bij, die een lange jurk droeg die ze ongetwijfeld in een vintage winkel had gekocht. Ze keek voortdurend observerend rond, knipperde daarbij vrijwel niet met haar ogen, die onnatuurlijk ver opengesperd leken. De band in haar roodgeverfde haar was van dezelfde stof als haar lange jurk.
Dan was er een wat bedeesde man met de naam René Witterink; Job schatte hem op een jaar of 45. Hij droeg wat veel mannen dragen die normaal een pak aan hebben, maar die zich in trainingen casual kleden: een spijkerbroek, een doodgewone grijze hoodie, met van die zakken erop waar je je handen in kon steken. Er stond een opschrift op met een jaartal. ‘Harvard University 1977’ Geen idee wat het verband was met zijn persoonlijkheid. Job had zelden iemand gezien met zo’n neutrale en ondoorgrondelijke gezichtstuitdrukking.
Lies schreef Lies Hilde van Zwieten op. Ook een dubbele naam, dus, maar ze leek hem op het eerste gezicht geen dochter van snobs. Meer de goed opgeleide dochter uit een sociaal-democratisch arbeidersgezin uit de grote stad van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Er zat ook feminisme in, vermoedde hij, het ‘wij vrouwen’-feminisme dat iedere witte man weg probeerde te typeren met aantijgingen, waarvan ze ontkenden dat het vooroordelen waren, maar dat waren het wel.
Job zag haar niet veel verbinding zoeken met een vrouw met de veelbelovende naam Agnes de Goede, die strak voor zich uit keek, de handen op de leuningen van de stoel, de voeten keurig naast elkaar. Ze droeg een effen beige trui met opstaande kraag uit een grote maten assortiment en een broek die een deelnemer van Job ooit een ‘comfortbroek’ had genoemd. Ook die was beige, wat niet zo goed paste bij haar bleke huid en haarkleur, die ergens tussen grijs en donker in zat. Ze had een kapsel, dat vrouwen van boven de 50 jonger maakte, maar haar ouder, want veel ouder dan 45 kon ze niet zijn.
Agnes de Goede was niet zozeer ‘woke’ als wel wakker, veronderstelde Job. Heldere blauwe ogen, het korte haar in een permanentje dat zowel losheid als structuur kon uitstralen (maar dan toch meer structuur), gefocust op de trainer en de training, en niet alle onzin daar omheen. Hij had het idee dat ze hem ‘woog’. Ze leek hem het type (aanname, natuurlijk!) dat haar respect verloor als je geen autoriteit uitstraalde. Op haar tafel had ze een eigen notitieblok liggen, de pen er keurig synchroon naast en haar naam leek haast met een computer op het naambordje gezet. Toen ze zag dat Job haar aankeek, ging ze opzichtig van het horloge naar haar klok zitten kijken.
Een wat kleinere en dunnere man van achterin de 40 zat op een hoek, van Job uit gezien ongeveer in het midden. Hij heette Antoon Peerenboom en zat een beetje schuin en had zijn benen over elkaar geslagen, de linkerarm onder zijn oksel, de rechterhand aan de mond, waarbij hij zijn wijsvinger gebogen tegen zijn lippen hield en leunde met rechterelleboog op het bovenste been. De houding stelde hem in de gelegenheid om weg te kijken zonder dat iemand dat raar zou vinden.
Ondanks zijn lengte was er iets in zijn gezichtsuitdrukking dat Job associeerde met leiderschap. Hij had een wat humeurige frons op zijn gezicht. Als hij iets zei was het met een zware stem, in precies het goede tempo. Daar was Job achter gekomen omdat hij bij binnenkomst zijn hand had opgestoken.
‘Hoi, ik ben Antoon, zeg maar Toon of zeg maar niets’.
De vrouw naast hem, op wier naamkaartje Jolanda stond schoot in de lach. Hubert-Jan bleef serieus, zei vervolgens iets dat op een grap moest lijken, maar niemand lachte.
‘Antoon is er nog niet helemaal, geloof ik. Je hebt toch al koffie gehad? Het moet nu wel een beetje gaan, Toon’
Antoon reageerde niet. Job polste de interactie tussen de twee mannen en stelde op basis van zijn ervaring vast dat ze niet zo dik met elkaar waren. Ze gedoogden elkaar misschien, maar het was onduidelijk wie hoger in de pikorde stond. In dit alfaspel deed René niet mee. Als nabije verwante van de chimpansees waren mensen, de mannelijke sekse althans, net als deze apen van tijd tot tijd in een machtsstrijd gewikkeld, met alle stress van dien.
‘Hij is altijd zo’ zei Lies tegen Ada, alsof het gedrag van Toon een toelichting voor nieuwkomers nodig had. Ada knikte en keek glimlachend naar Antoon, die zijn schouders ophaalde en daarbij half serieus naar de grond keek.
De zesde deelnemer was Jolanda Hellenthal. Ze was het hogeschoolvoorbeeld van een jonge professional. Zakelijk gekleed, maar niet overdressed. Een open blik; een jonge en wat vollere vrouw met mooi lang krulhaar. Job zag veel chemie tussen haar en Antoon, die af en toe van achter zijn hand iets tegen haar mompelde. De mannen van Job’s uitstervende generatie zeiden vroeger tegen elkaar over de Jolanda’s van deze wereld dat ze ‘veel vrouw’ waren. Dat wees niet zo zeer op uiterlijkheden als wel op de betrouwbaarheid van hun sociale gevoel – waardoor ze haar destijds alles zouden toevertrouwen.
O hemel, de kennismaking, ja. Daar was hij gebleven.
Waar vind ik toepasbare kennis en gedeelde ervaringen?
Probeer het Pro-abonnement een maand gratis
En krijg toegang tot de kennisbank. 110 onderwerpen, kritisch, wars van hypes, interactief en geselecteerd op wat wél werkt.
Word een PRO