Recent kwamen drie hoogleraren aan Nederlandse universiteiten met scherpe kritiek op de economische wetenschapsbeoefening: Houvast en toepasbaarheid in de praktijk van het economisch leven ontbreken. Volkskrant, 01-07-10. De drie hoogleraren zijn: Ed Vosselman, hoogleraar accounting aan de Radboud Universiteit Nijmegen; Bernard Verstegen, hoogleraar bedrijfseconomie aan de Open Universiteit, Heerlen en Jeltje Van der Meer, hoogleraar accounting aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze hebben ook een verklaring voor het gebrek aan relevantie van economisch onderzoek. De drie hoogleraren wijten dit aan de natuurwetenschappelijke methode die wetenschappers in hun onderzoekingen volgen om in de zogenaamde toptijdschriften te publiceren. Dit gebeurt omdat een positie aan de universiteit en een carrière in de wetenschap nauw verbonden zijn met dergelijke publicaties.
Frappant is dat ik onlangs precies dezelfde redenering ben tegengekomen in het afscheidscollege van Arnold Godfroij. Maar toen ging het over de management-wetenschappen. Godfroij signaleert dat de toegevoegde waarde van de management-wetenschappen voor de praktijk te gering is. De samenleving zit niet te wachten op geleerde verhandelingen waar verder niemand wat mee kan. Ook Godfroij wijt dit aan de door de natuurwetenschappen geïnspireerde methode die wetenschappers moeten volgen om hun werk in de toptijdschriften gepubliceerd te krijgen. Deze methode houdt in een mathematische benadering met een stevig gebruik van statistiek om relaties tussen meetbare variabelen op te sporen. In de kern is dit precies dezelfde redenering als van de drie economen.
Het is opvallend dat, zelfs in een wetenschap waarin heel veel in getallen en quantiteiten uitgedrukt kan worden, de drie economen zo nadrukkelijk stelling nemen. Zo schrijven ze: “De toptijdschriften richten zich vooral op een type onderzoek dat economie het meest op de natuurwetenschappen, de fysica, doet lijken. De economie die we bestuderen, wordt daarbij gezien als een objectief gegeven, en wetenschappers moeten proberen haar geheimen te ontfutselen. Positivistisch kwantitatief onderzoek waarin een grote plaats is ingeruimd voor mathematische modellering en statistiek wordt door de hoofdredacteuren van die tijdschriften in feite als de norm beschouwd. Wie op weg naar de top niet al te veel risico wil lopen, kan dus maar beter kiezen voor dat type van onderzoek.”
En: “Onderzoek dat op andere wetenschapsfilosofische uitgangspunten stoelt, telt veel minder. Ook voor dat type onderzoek bestaan toptijdschriften, maar die worden op vele universiteiten vakkundig de nek omgedraaid. Die tijdschriften verliezen daar de topstatus (A-status) en mogen blij zijn als ze een B-status behouden.
Met een verwijzing naar de financiële crisis stellen ze: “De modellen uit de finance-discipline voldeden in mathematisch opzicht aan alle eisen, maar de financiële markten bleken uiteindelijk toch niet de door de natuur (en de logica) gegeven constructies die we dachten dat ze waren. In die zin is de financiële crisis ook een wetenschapsfilosofische crisis en wordt het tijd dat we die crisis in het wetenschappelijke bedrijf te lijf gaan”.
Ze pleiten vervolgens voor het gebruik van andere onderzoeksparadigma’s. Iets waar Godfroij in zijn afscheidscollege nog veel uitgebreider op ingaat. Tot slot komen ze met de volgende aanbeveling om de crisis in het wetenschappelijke bedrijf aan te pakken: “Voorts is het hard nodig dat er een herwaardering komt voor de academicus die excellent onderzoek doet vanuit een wil om zijn of haar vakgebied vooruit te brengen. Zo’n academicus weet niet alleen de aandacht van andere topwetenschappers te trekken, maar besteedt ook veel aandacht aan het uitdragen van verworven kennis naar diverse doelgroepen in de samenleving. Zo’n academicus zal ontstijgen aan de door modern prestatiemanagement afgegeven prikkels om door carrièreoverwegingen gedreven onderzoek te doen en zal nieuwsgierigheid en een oprecht commitment aan de samenleving weer richtinggevend maken voor het onderzoek.”
Ik vind het heel goed dat vanuit verschillende hoeken stevig stelling genomen wordt tegen een wetenschappelijke benadering die voor de praktijk geen houvast verschaft. Als er iets geteld kan worden moeten we dat zeker doen maar het is een ernstige misvorming van het wetenschappelijke bedrijf in de menswetenschappen om de mathematische methode als DE methode te blijven cultiveren.
We zijn er nu meerdere generaties mee bezig geweest en we hebben veel creatieve onderzoekers en wetenschappers nodeloos afgeknepen om de stroom aan vondsten, die geen waarde voor de praktijk hebben, op gang te houden. De zogenaamde toptijdschriften zijn bij praktijkmensen totaal onbekend en terecht; ze zouden er niets aan hebben. Het idee dat vroeg of laat ons een rijke oogst aan toepassingen toevalt is een fantasie gebleken.
Deze schadelijke situatie is al lang bij insiders bekend. Maar tja, de macht om carrieres te maken en te breken is veelal in handen van mensen die zelf hun sporen hebben verdiend met DE methode. Ik zie nog geen tekenen dat de wind uit een andere hoek gaat waaien. Gelukkig zijn er nog niches aan de NL universiteiten die openstaan voor andere benaderingen. Laten we daar blij mee zijn ook al lijkt het erop dat deze niches het steeds moeilijker krijgen.
Willem Mastenbroek
Hoofdredacteur ManagementSite
Over ervaringen met management-concepten en modellen zie in onze kennisbank: Management modellen.
Waar vind ik toepasbare kennis en gedeelde ervaringen?
Probeer het Pro-abonnement een maand gratis
En krijg toegang tot de kennisbank. 110 onderwerpen, kritisch, wars van hypes, interactief en geselecteerd op wat wél werkt.
Word een PRO
Na het stuk dat ik in maart/april zelf geschreven heb, kan ik nu niet zeggen: zie je wel, Willem vindt het ook. Maar ik ben het wel met hem eens. Hij brengt terecht onder de aandacht, dat de moeizame relatie tussen de zogenaamde topwetenschap en de praktijkgerichte kennisontwikkeling en –toepassing op meer terreinen aan de orde is, onder andere in de economie. Ik ben daar niet door verrast. Ook al werkt de economie graag met getallen en formules, het is en blijft uiteindelijk een gedragswetenschap. Het gaat om interactie tussen actoren, ruilrelaties, formele en informele institutionele arrangementen, macht, sturingsrelaties, enzovoort.
Het is niet vanzelfsprekend dat een natuurwetenschappelijke logica de beste weg zou zijn om dit alles te kunnen verklaren. Ik heb niks tegen statistiek en rekenen, maar er is veel in te brengen tegen de onderliggende logica. Er wordt een objectieve werkelijkheid verondersteld, die als het ware wordt gevangen in nauwkeurig gedefinieerde en gemeten ‘factoren’ en ‘variabelen’, en in modellen die de relaties daartussen beschrijven. Het lukt mij niet om dat zo te zien. Ik zie het eerder zo dat economen en andere gedragswetenschappers op een bepaalde manier mentaal geprogrammeerd zijn om zich een ‘beeld’ te vormen van wat er om hen heen gebeurt. Dat is op zich OK. We kunnen niet zonder beelden, maar het zijn wel (collectieve) constructies van onze geest. Niet objectief en helaas enorm beperkend in wat we zien. We denken dat we zo moeten denken, terwijl dat niet is hard te maken.
Ik zou nog een klein uitstapje willen maken naar een aanpalend vakgebied, dat ik in mijn afscheidscollege helemaal niet heb aangeroerd. Mijn verhaal werd gelezen door Ben Emans, die mij vervolgens een artikel toestuurde dat hij in 2004 over hetzelfde onderwerp had geschreven, toegespitst op de organisatiepsychologie*. Ook daar de vaststelling van een kloof tussen de denkwerelden van wetenschappers en praktijkmensen. Ook daar een verkenning van de verschillen en van (enkele) mogelijkheden om een brug te slaan. Een mogelijkheid waar Emans niet veel heil in ziet, is het omarmen van de postmodernistische formule, waarin de werkelijkheid als een tamelijk willekeurige constructie wordt gezien. Geen ruimte dus voor generaliserende uitspraken. Een tweede mogelijkheid komt neer op een directe interactie tussen wetenschappers die ‘krachtige generalisaties’ proberen te formuleren en praktijkmensen die hun ‘tacit knowledge’ daarmee confronteren. Hier ziet hij meer perspectief in om de kloof te verkleinen. Dit is verwant aan mijn eigen pleidooi voor meer directe interactie.
Maar daarmee zijn we nog niet aangekomen bij wat ik als de kern van het probleem zie. Het gaat om de logica van wat als wetenschappelijke kennis wordt gezien. Als wordt vastgehouden aan de premisse dat wetenschappelijke kennis gebaseerd moet zijn op objectieve meetbaarheid van factoren en wetmatigheid van relaties, dan komen de acties en interventies van actoren en de historische processen die the heart of the matter zijn in organisaties en de samenleving, niet in beeld. Het collectieve gedrag van mensen verschilt fundamenteel van het collectieve gedrag van atomen. Toch kiezen we overwegend voor een methode die op een gelijksoortige logica berust, en die ons niet helpt bij het begrijpen van wat er in de samenleving gebeurt. We zijn vergeten waar het om gaat: de methode is er om behulpzaam te zijn bij het ontwikkelen van goede theorieën. Maar het middel is doel geworden.
* Emans, Ben J.M. (2004), De gedroomde verbondenheid van wetenschap en praktijk in de organisatiepsychologie, Gedrag en Organisatie, 2004, jrg. 17, nr 5,p. 310-326.
Tijdens mijn studie tijd werd ik voor het eerst met dit debat geconfronteerd door twee van mijn leermeesters Norbert Elias en Joop Goudsblom. De discussie over de wetenschappelijke methode was toen veel heftiger dan nu. Mijn dissertatie in 1981 ging uitvoerig in op de kloof tussen theorie en praktijk. Eerder al schreef ik dat het natuurwetenschappelijke wetenschapsideaal grote beperkingen kende: <em>“Bij de natuurwetenschappen is kennis van het object van studie en het objectgebied zelf veel gemakkelijker te scheiden. Het objectgebied als zodanig verandert door de toenemende kennis ervan niet van karakter. Kennis van atomen bij voorbeeld doet de eigenschappen van atomen niet veranderen. Hun gedragingen liggen vast en kunnen gevangen worden in wetten die van alle tijden en plaatsen zijn terwijl de gedragingen van mensen zich voortdurend blijven ontwikkelen mede onder invloed van de kennis die erover bestaat.”</em>
Dit debat leek af en toe beslecht in het voordeel van DE methode maar is nooit opgehouden. Gelukkig is er aan de nederlandse universiteiten altijd pluralisme van wetenschapsbeoefening mogelijk gebleven. De ruimte was echter beperkt. Het verkrijgen van fondsen voor onderzoek buiten De methode stuitte op grote obstakels maar er bleef ruimte.
Het debat gaat nog steeds door. Niet alleen in NL. Ik herinner mij een bijeenkomst van de Academy of Management in de VS waarin velen zich uitspraken tegen de zogenaamde wetenschappelijke methode. Men voerde dezelfde redenen aan als Godfroij en ‘de 3 economen’.
Als reactie op mijn column ontving ik van een relatie documenten over hetzefde debat aan andere universiteiten ook in Europa. Hieronder een paar passages uit zo’n document. De auteur is André Orléan (Director of Research, CNRS, Paris) (2001) “Humility in Economics”, <a href="http://www.btinternet.com/~pae_news/review/issue5.htm" rel="nofollow">post-autistic economics newsletter</a> : issue no. 5, March, article 2</a>.
<em>“There are no universal laws in economics. Instead there is only a set of highly various mechanisms, such that when analysing a given situation it is necessary that we take into account economic conditions, institutions and specific histories. "Well, even so," one could say. "Don't we simply have to be more precise about the initial conditions in order to predict the final outcome?"
Here, we face a second obstacle, even worse than the first one. Among the conditions that
affect economic fluctuations, one must include the knowledge of persons, their beliefs, and
the way they understand their surroundings and justify their actions. As it happens, these
beliefs, interpretations and justifications evolve and transform themselves continuously,
because they are social objects. And this is because human beings learn and innovate -
the future is never a repetition of the past. In the human world, what happened yesterday
does not tell us what will happen tomorrow. Which model of the American elections could
have predicted that the failure of some machines to punch little holes in ballots would be
relevant? Similarly, economic competition constantly creates new and unpredicted situations.
So what conclusion follows for the economist? Humility. In teaching, humility is called
pluralism, confrontation with facts and other social sciences, ....” </em>
Pluralisme is belangrijk, tegelijk gaat het vooral om de vraag ‘Hoe dan wel?’. Emans, Godfroij en ‘de 3 economen’ verschaffen interessante hints. In Frankrijk hebben economen daar onlangs een <a href="http://www.assoeconomiepolitique.org/spip.php?article35&lang=fr" rel="nofollow">aparte organisatie</a> voor opgericht. Ook een manier natuurlijk om onder de verstikkende deken van DE methode uit te komen.
Ben Emans, lector duurzaam HRM, Hanzehogeschool Groningen
Hoe kan het dat weldenkende mensen doorgaan met het produceren van onzin? Of zoals jij schrijft: "Wat is dat voor iets merkwaardigs in onze samenleving, dat we middelen blijven vrijmaken voor iets onwenselijks, en dat we begaafde mensen blijven verleiden om daar hun leven aan te wijden?" Goede vraag!
In de middeleeuwen schreven vele academici aan de universiteiten verhandelingen over vraagstukken als : "Hoeveel engelen passen op de punt van een naald?" Generaties lang ging dit door. De verklaring van deze merkwaardige en irrelevante bezigheden is gelegen in de hoge status van theologische vraagstukken in die tijd.
In onze tijd is het de status van de natuurwetenschappen en daarmee van de natuurwetenschappelijke methode. Deze methode is vooral in de VS oppermachtig. De toptijdschriften zijn overwegend in handen van wetenschappers en instituten uit de VS. Cirkel gesloten!
Dit kan generaties doorgaan net zoals in de middeleeuwen.
Ondertussen gaan de professionals in de praktijk hun gang met het ontwikkelen van kennis die werkt. Op een gegeven moment zie je de universiteiten dan weer aanklampen. Dat kan lang duren. Volgens Thomas Kuhn, in ‘The structure of scientific revolutions’, is van gevestigde wetenschappers niets meer te verwachten': "They die out". Zij blijven doorgaan met 'oude koek' en hun spelletjes met de 'toptijdschriften’.
Nieuwe mensen, nieuwe media, nieuwe manieren om kennis en ervaring te bundelen en nieuwe instituten zullen de triggers zijn die dwingen tot een koerswijziging.
Ben, ik denk dat je hier wel wat van herkent. Aanvullingen zijn welkom.
Willem Mastenbroek
Ik werk tegenwoordig op een hogeschool en zie daar een traditie ontstaan van praktijkgericht onderzoek op ons vakgebied. De verzameling van Nederlandse hogescholen is volgens mij een van de nieuwe instituten waar jij het over hebt. Qua omvang gaat het om iets dat net zo groot is als de verzameling van universiteiten. Het is nog pionierswerk, wat daar gebeurt, maar het heeft substantie. Ik denk niet dat het de universiteiten ooit zal 'dwingen tot koerswijziging', zoals jij dat noemt, maar wat geeft dat, het gaat om het bestaan van een alternatief. Zo heb ik toch nog wat positiefs te melden dus, maar over die merkwaardige ontwikkelingsgang van de hedendaagse bedrijfswetenschappen is natuurlijk nog veel en veel meer te zeggen is. Er zou eens een goede historicus, van het type Kuhn, naar moeten kijken. Hartelijk gegroet, en dank dat je me uitdaagde tot een reactie, Ben Emans
Willem,
We zijn groot gebracht met Keynes (wetten bij schaarste), prijs elasticiteit en dergelijke. De wereld was min of meer transparant en we dachten het te begrijpen en te kunnen besturen. Maar er is in de laatste jaren zoveel veranderd dat economen gewoonweg nog geen grondig inzicht hebben in de werking. Nieuwe modellen ontbreken of werken niet en we snappen er helemaal niets van. Ook wetenschappers niet.
Klantenwensen gingen van bezit (kopen) over “lease/huur naar “gratis” en pay per use.
Van bulk (CD met 12 nummers) naar download per track. Communicatie ging van 1-richting zenden naar 2-weg real time on line en interactief. Vooral door nieuwe media verschuift de macht van geld concentraties (bedrijven) naar de afnemers kant: Jan met de pet. Massaal, explosief, supersnel en vooral onvoorspelbaar in de uitwerking.
Wat blijft is het moeilijk voorspelbare gedrag van mensen. Kijk naar shortcuts dwars door een bloemperk, gedrag van een menigtes bij vluchten of samenklonten, hebbe hebbe hebbe, gadgets. Economische levensduur ging van enkele jaren naar maanden of soms zelfs dagen. Van durable naar disposable. Complexe Internationale dwarsverbanden, valutaschommelingen, invloed van maatregelen grotendeels onvoorspelbare factor in het geheel (de klant) maken dat we gewoon niet weten wat ons overkomt.
Samengevat: een nieuwe economie, waarvoor de geleerde druïdes nog geen modellen hebben omdat het inzicht ontbreekt., is nieuw. Dus geen voorgeschiedenis, geen historie die we in de toekomst kunnen projecteren.
Het TV spotje voor de Mégane Estate van Renault komt er misschien wel het dichtste bij. Geen traditionele opsomming van platgetrapte gadgets, benefits of andere reclametalige eigenschappen van het product. Puur beleving. Vrij vertaald: verliefd? Nee, Nieuwe vriendin? Nee. Weekendje weg met vrienden? Nee. Twee nieuwe vriendinnen op Internet? Nee. Heeft u deze auto wel nodig? Non, mais je la veux.
Groet.
Jos Steynebrugh
Marketing & Innovatie Consultant