Volgens een recente publicatie van TNO hadden in 2022 1,6 miljoen Nederlandse werknemers last van burn-out gerelateerde klachten. Dit komt neer op 20% van de beroepsbevolking. Een forse stijging ten opzichte van 2021, want toen waren dit nog 1,3 miljoen werknemers oftewel 17%.
Veel mensen schrikken als ze zo’n bericht lezen. Maanden niet kunnen werken omdat je ‘opgebrand’ bent geraakt is een beangstigend scenario. Maar kloppen deze cijfers en conclusie eigenlijk wel? Of laten we ons massaal bang maken voor een beroepsziekte die niet in deze omvang bestaat?
Wat er mis is met het burn-out onderzoek
Er zijn een aantal zaken af te dingen op het onderzoek van TNO. Ten eerste worden alleen vermoeidheidsklachten gemeten. Hiervoor wordt een behoorlijk ruim criterium gebruikt: een score van 3.2 op een 7-puntschaal. Dit komt overeen met ‘maandelijks’. Kortom: iedereen die zich elke maand 1x uitgeput voelt door z’n werk telt mee als een geval met burn-out klachten. Volgens de uitputtingsschaal van de Utrechtse Burn-out Schaal of UBOS (waar de vragen uit het TNO onderzoek vandaan komen), zou de kritische waarde 4.8 moeten zijn. Pas als je wekelijks last hebt van uitputtingsklachten voldoe je aan één van de voorwaarden voor burn-out gerelateerde klachten.
Saillant detail: volgens de testrichtlijnen van het Nederlands Instituut van Psychologen mag de UBOS niet langer gebruikt worden omdat het instrument verouderd is. De vragenlijst maakt namelijk geen betrouwbaar onderscheid tussen gezonde medewerkers en medewerkers met ernstige burn-outklachten. En het lukt niet om te voorspellen welke werknemers in de toekomst wél en welke niet met burn-outklachten zullen uitvallen.
Ten tweede zul je, om van een burn-out te kunnen spreken, ook rekening moeten houden met een aantal andere elementen. En die worden niet gevraagd in het onderzoek van TNO.
Kenmerken van een burn-out
Volgens de Burn-out Assesment Tool (BAT) zijn er vier kenmerken van een burn-out:
1. uitputting (vermoeidheid),
2. mentale distantie (een afstandelijke niet-betrokken werkhouding),
3. emotionele ontregeling (falende controle over de eigen gevoelens),
4. cognitieve ontregeling (problemen met aandacht, concentratie en geheugen).
Geen bewijs voor een burn-out epidemie
Een correcte interpretatie van de cijfers is dus: 20% van de Nederlandse beroepsbevolking voelt zich gemiddeld eens per maand uitgeput door het werk. Het lijkt me duidelijk dat een burn-out hebben niet hetzelfde is als eens per maand vermoeidheidsklachten ervaren. Er is dus geen enkel bewijs voor een burn-out epidemie in ons land, al suggereren de (sociale) media dat wel.
Het tegenovergestelde is waar. Met ongeveer 18% zeer bevlogen werknemers (de tegenhanger van burn-out) bevinden we ons als land in de top van Europa, waar het gemiddelde op 11% ligt. Wellicht klinkt 18% niet erg hoog, maar de eisen voor bevlogenheid (als psychologische toestand) zijn behoorlijk streng. Dan dien je echt een paar keer per week: te bruisen van de energie, toegewijd te zijn aan je werk en op te gaan in je werkzaamheden.
Stressvolle overgangssituatie
Is er dan helemaal niks aan de hand? Nee, want dan zou ik net als TNO overdrijven. Diverse onderzoeken laten zien dat er de afgelopen decennia een (forse) toename is van psychische aandoeningen en werk gerelateerde psychische klachten bij verzuim.
Volgens het CBS is psychische problematiek inmiddels de meest voorkomende reden van arbeidsongeschiktheid.
In 2020 werd 42% van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen verstrekt op grond van psychische klachten. Dat is op zich niet verwonderlijk gezien de grote technologische en maatschappelijke veranderingen die zich voltrekken en de impact die dit op ons heeft. Het industriële tijdperk van de arbeider is overgegaan naar het informatietijdperk van de kenniswerker. Hierdoor wordt er steeds vaker een beroep gedaan op ons vermogen om leiding te geven aan onszelf.
Vakkennis en lichamelijke gezondheid zijn niet langer voldoende. Het gaat vandaag de dag om mentale fitheid en motivatie.
Interessante parallel
Iets soortgelijks zag je gebeuren aan het eind van de negentiende eeuw. Toen transformeerde de agrarische samenleving in een industriële samenleving. Door onophoudelijke productie en het moderne jachtige leven in de stad met telefoons, dagbladen, trams, reclame en kunstlicht kregen veel mensen mentale vermoeidheidsklachten. De Amerikaanse neuroloog George Miller Beard gebruikte hiervoor in 1869 de term ‘neurasthenie’. Dit is een samenvoeging van het Griekse névro (zenuw) en adynamía (zwakheid) en betekent letterlijk ‘zenuwzwakte’. Volgens Beard was neurasthenie het gevolg van drukte en chronische overprikkeling. Hierdoor raakten zenuwen uitgeput en liepen organen schade op. Huisartsen gebruiken de term vandaag de dag nog steeds als mensen overspannen raken.
De beschrijvingen van neurasthenie tonen verrassend veel overeenkomsten met burn-out. Destijds werd de overprikkeling veroorzaakt door vaste telefoons en gedrukte informatie. Vandaag de dag gaat het om overprikkeling door mobiele telefoons en digitale informatie. Dezelfde problemen en dezelfde klachten, maar dan in een ander jasje. Mensen kunnen het tempo van de vele veranderingen niet aan en raken uitgeput.
Houd je mentale energie op peil
Het beste wat je kunt doen in zo’n stressvolle overgangssituatie is je niet bang laten maken en je mentale energie op peil houden. Daar zijn twee routes voor: 1) het verminderen van wat energie kost (taakeisen) en 2) het vermeerderen van wat energie geeft (energiebronnen).
De neiging van veel mensen is om de eerste route te kiezen en bijvoorbeeld minder te gaan werken. Als je taakeisen vermindert leidt dit weliswaar tot minder stress. Maar het effect is hooguit dat je prestaties minder negatief worden. Daarom heeft de tweede route de voorkeur. Het aanboren van energiebronnen leidt namelijk tot meer bevlogenheid én tot minder stress. Kortom: je energie, betrokkenheid, enthousiasme, motivatie, creativiteit en proactiviteit nemen toe en de kans op een burn-out neemt af.
Energiebronnen zijn er in twee soorten: energiebronnen vanuit de organisatie (of omgeving) en persoonlijke energiebronnen. Het gaat erom dat er binnen de organisatie en binnen onszelf voldoende energiebronnen beschikbaar zijn om alle veranderingen en de druk die dit geeft aan te kunnen.
We werken dus niet te hard of te veel, maar we laden te weinig op.
Je kunt het vergelijken met een mobiele telefoon. Het is helemaal niet erg als je die intensief gebruikt. Maar leg je ‘m vervolgens op de vensterbank of stop je ‘m in een oplader? Helaas hebben we een samenleving gecreëerd waarbij we gewend zijn om onszelf als het ware op de vensterbank te leggen. Door alle technologische prikkels en het vele vermaak weten veel mensen niet meer wat hen energie geeft.
Hoe ontdek je wat energie geeft?
Een mooie manier om te achterhalen wat energie geeft is het noteren van een aantal sprankelmomenten. Wat waren voor jou positieve ervaringen in de afgelopen weken? Op welke momenten ging jij sprankelen? Het maakt niet uit of de gebeurtenis met je werk te maken had of dat het iets persoonlijks was. Allebei is goed. Probeer daarna te achterhalen welke factoren ervoor zorgden dat jij ging sprankelen. Wat geeft jou dus energie?
Voorbeeld
Een directeur die ik coachte vroeg ik: wat doe jij om op te laden? 'Ik doe aan wielrennen', antwoordde hij. Dat is interessant, zei ik, want volgens mij kost wielrennen juist energie. Ik snap wel dat het voor een tijdelijke opleving zorgt, maar wat geeft jou dan precies energie? Toen vertelde hij dat hij het heerlijk vond om samen met vrienden te fietsen en elkaar uit te dagen om iedere keer de lat iets hoger te leggen (progressie). Tussendoor moedigden ze elkaar aan (aansporing). Als ze hun doel hadden behaald gingen ze gezellig iets met elkaar drinken (verbinding). Af en toe reden ze om geld op te halen voor een goed doel (maatschappelijke impact).Vervolgens hebben we gekeken hoe hij deze elementen kon vertalen naar zijn rol als financieel directeur. Dat leidde tot een aantal veranderingen in zijn werkzame leven. Het gevolg? Binnen de kortste keren nam zijn mentale energie fors toe en ging hij met meer passie aan het werk.
Bronnen
- CBS en TNO (2022), Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden, Burn-out gerelateerde klachten opnieuw gestegen
- Corré, Anne (2018), ‘We werken niet te veel, we laden te weinig op’. Interview met Willem van Rhenen in NRC, december 2018.
- Molen, van der Ronald (2022), ‘Onderweg naar meer bevlogenheid...’. Erasmus Universiteit: Executive Program De Betekenis van Rijkdom, oktober 2022.
- Schaufeli, Wimar (2020), ‘Mentale energie en werk’. De Psycholoog, juli 2020.
- Visser, Chayah (2022), ‘Hysterie was voor vrouwen, neurasthenie voor mannen’. IsGeschiedenis, maart 2022.
CyberSale, 50% korting op een Pro-abonnement
Verbeter je persoonlijke effectiviteit en managementvaardigheden. Begin het jaar goed en krijg toegang tot toepassingsgerichte kennis.
Upgrade uw gratis lidmaatschap, word een Pro
Het is echter de werkgever die verantwoordelijk is voor de structuur van de organisatie. Die structuur bepaalt wat je uiteindelijk in elke baan 'moet en mag'. En al sinds de jaren 1970 is uit onderzoek van Karasek bekend dat de combinatie veel moeten (high demands) en weinig mogen (low control/autonomy) aanwezig is in 'high strain jobs': ofwel dergelijke banen veroorzaken stress en op termijn tot burn-out van degene die die job moet uitvoeren. Je treft ze vooral aan in functionele, activiteit gebaseerde structuren ofwel in bureaucratische organisaties (inclusief zorg, onderwijs, politie om een aantal burn-out-risksctoren te noemen).
Hoe je werk dus wel moet organiseren beschreef De Sitter al in de jaren 1980 en 1990. Het recentste handboek voor de ze benadering is 'Het nieuw organiseren: alternatieven voor de bureaucratie" van Kuipers e.a..
Het is eigenlijk een grof schandaal dat het nog altijd niet tot werkgevers (en vakbonden) lijkt doorgedrongen dat m.b.v. een slimmer structuurontwerp het burn-out probleem grotendeels kan verdwijnen onder gelijktijdige verbetering van de prestaties op de markt.
Het is absoluut niet mijn bedoeling om de verantwoordelijkheid alleen bij het individu te leggen. Daarom beschrijf ik zowel de energiebronnen vanuit de organisatie als binnen onszelf. Kortom: het gaat om een gedeelde verantwoordelijkheid. Onderzoek vanuit het JD-R-model laat zien hoe beide bronnen elkaar kunnen versterken (of verzwakken).
Daarnaast spelen ook maatschappelijke ontwikkelingen een belangrijke rol. Die beschrijf ik in mijn laatste boek 'De kracht van organisch leiderschap'. Inclusief concrete handvatten om de autonomie en bevlogenheid van mensen te vergroten.