(Dit artikel is een cadeau voor de jarige Mike Platenkamp. Een fantastisch mens. Google hem! Zie ook www.egobert.wordpress.com) Toen ik afgelopen vrijdag terugkwam van een voordracht in slamtheater Borra in Amersfoort sloeg ik aan het nadenken. In de lessen Nederlands die ik op school kreeg in de jaren zeventig stonden dichters in hoog aanzien. Er werd over Marsman en Nijhoff gesproken alsof het heiligen waren. En bij termen als ‘de tachtigers’ of ‘de vijftigers’ gloeiden de wangen van de Nederlands-leraren. Men moet daarbij bedenken dat Nederland toen nog maar twee televisiezenders had, de derde hing in de lucht, en dat er nog geen computers waren. Internet was nog ver weg, en met de media bedoelden we radio, televisie, opinieweekblad en de krant. Helden waren nog gewoon helden. En je had nog die gezellige verzuiling. De Volkskrant was links, de Telegraaf rechts, het NRC was elitair. Links, rechts en elitair waren bovendien nog herkenbare termen.
Literatuur was een manier om je te verheffen. Veel mensen droomden van het schrijverschap, maar of je jezelf ook echt schrijver mocht noemen, dat bepaalde de literaire tijdschriften en de uitgevers. Het respect voor schrijvers was groot. In Nederland kenden we de zogenaamde Grote Drie, Hermans, Reve en Mulisch; een onwaarschijnlijke versimpeling, want de jaren 70, 80 en 90 van de vorige eeuw kende een stroom van erg goede schrijvers. Er zijn er teveel om op te noemen. Van der Heijden, Leon de Winter, Heere Heeresma, Remco Campert, Jeroen Brouwers, Doeschka Meijsing, Kristien Hemmerechts, Herman Brusselmans, en zo kan ik nog wel even doorgaan.
Anno 2009 is alles anders. Vooral internet heeft een enorme invloed gekregen op de samenleving. Dagelijks verschijnen er tienduizenden columns op het web, teveel om op te noemen. De grenzen tussen ‘professionele literatoren’ en de zogenaamde ‘amateurschrijvers’ verdwijnen. Met name de dichtkunst neemt hierdoor een enorme vlucht.
Het was altijd al moeilijk om vast te stellen wat nu precies goede en minder goede poëzie is. Men moet niet vergeten dat uitgevers subjectieve criteria hanteren, al zijn ze wel goed in staat om die criteria te motiveren. Maar wat poëzie nu goed maakt? We kennen de strakke vormen, zoals bijvoorbeeld alexandrijnen en sonnetten. Rijm, ritme en metrum spelen een rol, maar bij de streams of consciousness van Johnny the Selfkicker (Van Doorn) of het free verse kan er ongekend veel meer.
Nu we via internet kennis kunnen nemen van de duizenden amateurdichters, die indruk weten te maken met soms schitterende weblogs, zal het nog moeilijker zijn om het kaf van het koren te onderscheiden. Alleen al om deze reden ben je geneigd om je toch te richten op dichters die uitgegeven worden door uitgevers en die prijzen winnen, zoals de VSB-prijs.
En dan zijn er ook nog de stadsdichters, de poëziekrant, Tirade, het Hollands Maandblad en de Tweede Ronde. Poëzie leeft en is toegankelijker geworden; minder elitair. Maar er is nog een behoorlijke krachtige stroming die lijkt te bepalen of iets ‘goed’ (lees:publicabel) is, of niet.
In de Gistende Wereld van het Vers woelt nog een groep mensen, je zou ze de underground in poëzieland kunnen noemen. Het zijn de zogenaamde ‘slammers’. Slam is een combinatie van poëzie en performance. Het is bovendien een wedstrijd en er zijn toernooien. We kennen Nederlandse kampioenen slam, en een ‘World Slampionship’. Waarin de slam zich nu precies van poëzie onderscheidt is moeilijk te definiëren.
Er is een artikel op internet dat een poging doet om nader te omschrijven wat ‘slam’ is. Het is van Arie Altena en je vindt het hier: http://www.xs4all.nl/~ariealt/skillz.html Kort gezegd geldt het volgende bij slam:
-Het gaat niet alleen om de tekst, maar ook om de interactie met jury, dichter en publiek.
-Er wordt alleen eigen werk gedaan.
-Een optreden duurt 3 minuten of korter.
-Rekwisieten, kostuums of muzikale begeleiding zijn niet toegestaan.
Maar wat is nu het onderscheid met ‘gewone poëzie’? We zien geen tekstinhoudelijke regels bij Altena. Dus zit het onderscheid louter in de performance. En zelfs daar is het verschil niet zo groot. We kenden Johnny van Doorn en Bart Chabot al, die dichter bij de slam dan bij ‘de’ traditionele poëzievoordracht lijken te slaan. Samen met dichters als Lucebert, Simon Vinkenoog, Armando en in Amerika Alan Ginsberg, om nog maar te zwijgen van Charles Bukowski, hebben zij een wereld geopend die tot ‘slam’ heeft geleid. ‘Slam’ kenmerkt zich inhoudelijk dan ook door vrijheid. De slamdichters, want dichters zijn het, schuwen de rauwe kanten van het leven niet, maar beperken zich niet in hun onderwerpen.
In ‘streams of images’ en ‘streams of consciousness’ proberen zij jury en publiek te raken. Op slam-bijeenkomsten staat kwalitatieve hoogwaardigheid naast de beginneling, die nog vol cliché’s en generalisaties zit. De jury haalt dat er wel uit. Een voorbeeld van het verslag van een goed jurylid vind je hier http://www.xs4all.nl/~ariealt/skillz.html Het is van Pom Wolff.
Mooi van de slammers is dat zij kritisch blijven kijken naar de samenleving. Ze blijven daar een positie over innemen, daar waar dat in de traditionele poëzie eigenlijk niet meer ‘mag’. Daar mag wel wat ideologie in schuil gaan, maar dan graag in de onderstroom.
Zelf ken ik nu een aantal slammers en dichters die zich daar regelmatig laten zien, en ik moet zeggen: het heeft mij gedwongen om naar mijn performance te kijken en te blijven kijken, want ik ben –zoals het een dichter betaamt- nog steeds erg ontevreden over mijn performance.
Via Gijs ter Haar (ik ben een fan van Gijs) kwam ik in contact met de slamwereld en ik ontmoette daar goede dichters als Max Lerou, Pom Wolff, Jee Kast en Mike Platenkamp. (Allen zijn te googlen). De ‘slamwereld’ is echter veel groter, terwijl ik ook nog mensen mis op de slambijeenkomsten zoals Hugo Zelders uit Driebergen, Ruud Knier en Bouke Vlierhuis uit Zwolle en Marjolein Pieks en Marc Eijck uit Nijmegen.
Van een enkeling weet ik dat hij bang is voor het wedstrijdelement. Dat is natuurlijk maar ijdelheid. Natuurlijk is het geweldig als je wint. Maar ik zelf ben bijvoorbeeld iemand die eigenlijk nooit gaat om te winnen. Ik wil er iets leren. Een houding die veel dichters niet meer hebben. En dat is dom. Alleen in je eigen domeinen ben je keizer en natuurlijk ben je daar de allerbeste dichter van deze wereld; maar de slampodia geven je iets mee dat je poëzie alleen maar kan verrijken.
Of ze ooit tot de Grote Drie van deze tijd zullen gaan behoren valt te betwijfelen. Ook in de ‘professionele’ dichterswereld wemelt het van de talenten. Tjitske Jansen, Esther Naomi Perquin en vooral Liesbeth Lagemaat zijn mij al opgevallen, maar ook mij ontgaat veel. Het stormt in de Nederlandse dichterswereld, en soms, heel soms, verlang ik wel eens terug naar het tijdperk voor internet. Toen we nog gewoon goede recensies in de krant konden vinden.
Zie ook http://www.pomgedichten.nl/modules/news/ en http://poezieplaats.nl/blog/2009/06/pozie-anno-2009-de-wereld-van-de-slam.html
(Juist vanwege de versplintering van de poëzie in deze tijd, worden
Waar vind ik toepasbare kennis en gedeelde ervaringen?
Probeer het Pro-abonnement een maand gratis
En krijg toegang tot de kennisbank. 110 onderwerpen, kritisch, wars van hypes, interactief en geselecteerd op wat wél werkt.
Word een PRO