Bert Overbeek is trainer, coach en interim manager, maar tegenwoordig kan je ook zeggen: organisatiedokter en -innovator. Opgeleid door NS en Schouten en Nelissen, besloot Jongebazen-oprichter Bert Overbeek na 25 jaar loondienst om voor zichzelf te gaan werken. Hij wilde zijn klanten meer op maat bedienen, de basis van zijn werk verdiepen en de kwaliteit van zijn werk vergroten en had het gevoel dat hij daarvoor onafhankelijk moest kunnen opereren. Hij is er gelukkig van geworden. (Website met filmpje: www.pitchersupport.jimdo.com)
Prof. dr. Mastenbroek van Managementsite ‘ontdekte’ dat Overbeek meer kon dan bedrijven helpen met verbeteringen van resultaat en sfeer. Hij vroeg de schrijvende organisatieontwikkelaar of hij een weblog voor jonge managers wilde bijhouden, als partnerlink van het grote ManagementSite. Dat was tien jaar geleden. Sindsdien schreef Overbeek bijna 1500 artikelen en zes boeken. Ze werden uitgegeven door Haystack en door Futuro Uitgevers. Twee boeken werden bestsellers en eindigden in de top 10 (‘Het Flitsbrein’ en ‘Mannen en/of vrouwen’).
Overbeek vindt kosteloze kennisdeling en informatie-uitwisseling zo belangrijk, dat hij hier op jongebazen.nl nu 10 jaar de finesses van het managementvak deelt met vakbroeders en collega’s. Daarmee liep hij voor op de moderne social media trends waarin het ‘geven’ van gratis informatie een marketing tool is geworden.
Meer dan 100 000 mensen bezoeken Jongebazen per jaar. En het heeft hem veel respect opgeleverd in managementland. Alles wat te maken heeft met het verbeteren van organisaties, teams en mensen boeit hem. 21 jaar ervaring en intensieve studies helpen hem daarbij. Zijn humor leidt er toe dat mensen hem graag inhuren als spreker en inspirator, en zijn veelzijdigheid heeft hem het compliment van een topvrouw opgeleverd, dat hij altijd een eigen gezichtspunt kiest en je daardoor aan het denken zet.
Organisaties weten de weg naar hem te vinden. Hij zei daarover in een interview: ‘Het is niet altijd makkelijk om mijn werk te combineren met jongebazen, omdat je op zo’n blog wel eens inzichten los wilt maken die strijdig zijn met wat gangbaar is in mijn vak. Wat zegt hij daar nu weer?, denken opdrachtgevers dan. Maar ik kan ze gerust stellen. In mijn werk kan ik me goed op een opdracht richten.’
Bert twittert op Goeroetweets, een titel die is afgeleid van zijn boek ‘Goeroegetwitter’. Het woord ‘goeroe’ is duidelijk met een knipoog. Want hij is wars van goeroeneigingen, en prefereert laagdrempeligheid. Jongebazen heeft een eigen groep op Linkedin.
Correspondentie met Bert Overbeek via pitcher.support@hetnet.nl Zijn website is www.pitchersupport.jimdo.com
Ik heb aversie tegen modellen, ondanks het feit dat ik zelf het P8 model, wat de link legt tussen kwaliteit, klantgerichtheid en bedrijfsprocessen, ontwikkeld heb.
Modellen zijn leuk en aardig om verbanden te zien tussen zaken, maar ik merk in mijn praktijk dat organisaties die modellen nodig hebben om te kunnen voortbestaan één ding gemeen hebben. Gebrek aan visie op management-niveau.
Gebrek aan visie kan leidt tot zoeken naar hulp en dan kunnen een of meerdere van de volgende kwalen optreden.
Imitatiedrang, of wel afkijken. Gewoonte bij veel gemeentes die bij elkaar gaan kijken hoe "ze" het doen en het dan een op een kopieren. Daardoor wordt je nooit de beste, maar blijf je onderdeel van de middenmoot. Immers het beste jongetje van de klas keek nooit af, bij hem werd afgekeken.
Certicaatgeilheid. Het behalen en houden van een certificaat is DE doelstelling. ISO, EFQM, IIP en nog meer onzin is de markt op gegooid en gretig gingen de bedrijven op zoek naar een erg duur stuk behang. Het volstrekt waardeloze IIP is nog wel het meest deerniswekkende voorbeeld van het misbruik van certificaat geilheid.
Modellen neurose. Het steeds maar oppikken van modellen. INK is daar een goed voorbeeld van. Helaas werden de modellen niet gebruikt om inzicht te krijgen, maar om een prijs te behalen. Helaas moest het model worden verkocht en kon dat alleen maar door het narcisme van managers te strelen door een prijs aan een fase 5 ( de dood en de gladiolen) te hangen. Helaas nooit behaald door een bedrijf omdat serieuze bedrijven niet meedoen aan deze ongein.
Boekenwijsheid. Lezen, lezen, lezen om zo tot mooie uitspraken te komen. Helaas komen er steeds nieuwe boeken en veranderd de mening van de manager dus mee.
Kortom, al deze zaken zijn een gevolg van een gebrek aan visie. Helaas komen veel consultancyorganisaties niet verder dan het verkopen van modellen, certificaten en citaten uit boeken.
Hoeveel beter zou het zijn om de creativiteit van managers zonder visie te prikkelen en samen met hen een visie te gaan ontwikkelen. Een eigen visie, geen gejat en afgekeken model?
In onze praktijk hebben wij daar, ook bij de overheid, zeer goede resultaten mee bereikt.
Ad de Beer
F-ektief Business Development Groep
Wel vroeg ik me al tijdens lezing van de eerste paragraaf af op welke onderzoeksgegevens dit artikel is gebaseerd. Is er misschien een uitgebreidere versie van dit artikel waar die wel in zijn opgenomen?
Ik ben daar zeer benieuwd naar.
De uitdaging is echt om het organisatiespecifieke model te maken afgeleid van de strategie van het bedrijf. Je komt dan overigens dicht bij de Business Balanced Score Card en de daaraan voorafgaande Strategy Maps.
Het regelmatig breed kritisch bespreken en de voortgang van de realisatie zichtbaar maken (assessen, incl. scoren!!) vind ik dat wel heel erg zinvol.
Het zou mij zinvol lijken om de ontstaansgeschiedenis van het EFQM-model en de motieven van de daarbij betrokken 14 (?)CEO's (Wisse Dekker en zo, als ik me niet vergis) nog eens terug te halen. Wie kan/wil dat ?
Klaas E. Meijer,
directeur/consultant Total Quality Change
John Coppens,
bc public management
“Het INK Managementmodel, organisatie- of resultaatmanagement?”
De verleiding bestaat om het INK Managementmodel te gebruiken voor verkeerde doeleinden, zoals bijvoorbeeld resultaatmanagement. Hier zijn betere middelen voor, zoals bijvoorbeeld Balanced Score Card.
Het INK Managementmodel is in mijn ogen een ideaal hulpmiddel / model om je missie/visie verder vorm te geven (evt. her te formuleren) en om op basis van je gewenste ambitieniveau je organisatie in te richten.
Dus niet primair om bereikte resultaten te controleren en bij te sturen, maar om je organisatie dusdanig vorm te geven opdat je in staat bent om de doelstellingen waar te maken. Kwalitatief groeien om kwantitatief te groeien.
Het is een model uitermate pragmatisch toepasbaar. Certificering kan wat dat betreft dan inderdaad duur behang zijn afgezien van de vraag of het zinvol is.
Kwaliteit gericht werken moet je doen vanuit het idee dat je kwalitatief wilt verbeteren. Het moet een lust zijn. De erkenning volgt vanzelf in resultaten. Een certificaat kan een last vormen en leidt niet per definitie tot betere resultaten. Het gaat erom wat je ermee doet.
In mijn ogen is het INK Managementmodel een kapstok op basis waarvan je een organisatie kunt besturen cq inrichten, afgestemd op je ambitieniveau dan wel het gewenst resultatenniveau. Vanuit een pragmatische invalshoek werken hiermee is een lust. Het leidt tot resultaten, zowel kwalitatief als kwantitatief. Het hoeft niet veel inspanning te kosten. Het geheel komt in delen.
Zo heb ik specifiek voor het MKB een INK-LIGHT methodiek ontwikkeld op basis van het INK Managementmodel. Hiermee kunnen zij zelf binnen 2 à 3 dagen om het model pragmatisch toe te passen, een dashboard kunnen creëren. Is ook van toepassing voor grotere ondernemingen.
Dit dashboard geeft hen de mogelijkheid om op basis van het gewenste ambitieniveau vanuit de missie/visie) de vertaalslag te maken naar wenselijk acteren van een onderneming en welke stappen nodig zijn om dit te realiseren.
Er ontstaat een besturingsmodel voor de organisatie.
En ja PDCA-B is hier ook op van toepassing al zal de beoordeling eerder kwalitatief dan kwantitatief zijn. En tevens zul je ook je kwantitatieve resultaten in de resultaatgebieden van tijd tot tijd moeten controleren om te beoordelen hoe je er als organisatie er voor staat.
De meting die op de resultaatgebieden plaatsvindt zijn eerder gericht op het aantonen van de effectiviteit en efficiency van de wijzigingen in de organisatiegebieden dan pur sec het aansturen van de "productie".
Het INK Managementmodel dient als één geheel gezien te worden
Uiteindelijk kunnen de gegevens wel leiden tot het creëren van een kwantitatief besturingsinstrument, maar deze dient dan wel buiten het INK Managementmodel geplaatst worden.
Het creëren van een dashboard of dashboard items is vrij eenvoudig.
Stap 1:
* Bepaal de Kritische Succes Factoren (KSF) per deelgebied (op basis van missie/visie)
* Hang hier Prestatie Indicatoren (PI)
* Stel normen/doelstellingen
Stap 2:
* Bepaal per KSF wat dit vraagt aan de organisatiedeelgebieden, of te wel creëer KSF’s per organisatiegebied
* Bepaal kwalitatieve en kwantitatieve PI’s (creëer ook budgetten)
Stap 3:
* Herformuleer indien gewenst missie/visie
Het is wel van belang dat men zicht heeft op het gedrag / functioneren van de organisatie. Hiervoor kan een positiebepaling uitgevoerd worden. Op basis hiervan kan het gedrag benoemd worden, op zich zeer belangrijk.
Als een organisatie van activiteitgericht (fase I) naar bijvoorbeeld procesgericht (fase II) of systeemgericht (fase III) toe wil dan kan men het gedrag om schrijven.
Positiebepaling is niet alleen voor de huidige situatie uit te voeren maar ook voor gewenst toekomstig gedrag. De verschillen worden duidelijk, men kan ze benoemen en men heeft het over hetzelfde.
Er is hiervoor software in de markt o.a. via www.kmbs.nl of www.wwqs.nl te bestellen.
Een sterk vereenvoudigd voorbeeld:
Een KSF voor Klanten/Leveranciers is /zou kunnen zijn leverperformance. Hier zijn diverse prestatie-indicatoren aan te koppelen, waar ik nu niet op in ga. Het verbeteren van leverperformance kan betekenen voor de organisatiegebieden dat:
* Processen beter gemanaged moeten worden, b.v. van actief naar pro-actief (verschuiving van activiteit naar proces en een beetje systeem);
* Procedures en werkwijzen kunnen/moeten wijzigen;
* Automatisering aangepast moet worden, (middelen en geld);
* Personeel beter opgeleid moet worden, dan wel een gericht aannamebeleid ontwikkeld moet worden;
* Strategie en beleid ontwikkeld en afgestemd dienen te worden om dit te bereiken;
* Gekeken moet worden naar Leiderschap.
Als je b.v. van fase I naar Fase II wilt moet je dat doen met een leider die voldoet aan een aantal eigenschappen. Dit betekent vaak, cursus, persoonlijke training en in sommige gevallen: “vervangen” c.q. goed personeelsbeleid.
Of te wel: je richt je organisatie in, je bestuurt (geeft richting aan) je organisatie op basis van gewenst ambitieniveau.
Daarnaast kan het INK Managementmodel ook toegepast worden voor andere zaken zoals b.v. bij definiëring projecten, persoonlijke doelstellingen, competence management, etc.. Werken met het INK Managementmodel is dermate éénvoudig dat je o.a. met behulp van een timemanagement agenda een dashboard kunt creëren /vormgeven en kunt uitwerken.
In mijn ogen is het INK Managementmodel een fantastisch hulpmiddel pragmatisch toe te passen als een organisatorisch besturingsinstrument om ambitie vorm te geven. Het is mede vanwege de betrekkelijke eenvoud niet alleen voor het topmanagement, maar ook voor het middelmanagement een ideaal instrument om het ondernemingsbeleid uit te werken op afdelingsniveau. Het kan geheel zelf toegepast worden met “enige training”. Coaching kan in sommige gevallen wenselijk zijn.
Daar waar nodig kunnen naar wens andere instrumenten ingepast worden.
Jan Karnebeek
En dat wordt in het artikel eigenlijk duidelijk gemaakt.
Een ervaring die ik bij het INK-model heb is de volgende. De ‘positie-bepaling’ als ‘voorgeschreven’ door het model is een soort scan; in jargon: Quick Scan. Scans zijn leuke binnenkomers voor consultants. Immers, zij kunnen daarmee problemen benoemen en verbeteracties voorstellen. Hun eigen werk genereren dus. En het ligt weer aan de (competentie van de) consultant of hij dat voor elkaar krijgt. Ik maak wel eens de vergelijking met ‘roken’. Er hebben genoeg ‘scans’ plaats gevonden waaruit is gebleken dat roken slecht is voor de gezondheid. Velen zijn hiervan overtuigd en zetten zich ertoe om die sigaret niet meer op te steken. Maar er zijn genoeg mensen die zich geen zorgen maken om hun gezondheid; althans, zij geven de voorkeur aan andere ‘kwaliteits’-aspecten als ‘gezelligheid’ of ‘genot’. Zij kiezen ervoor die aspecten niet in te wisselen voor het kwaliteitsaspect ‘gezondheid’ en zien dus geen noodzaak om hun gedrag te veranderen. Ziehier de overeenkomst met de scan. Resultaten van scans geven bijvoorbeeld aan (en de consultant zorgt daar wel voor…) dat veranderingen in organisatorisch gedrag noodzakelijk zijn.
Maar als de organisatie de noodzaak voor die veranderingen niet voelt? Blijkbaar is zij niet overtuigd en zit de ‘pijn niet tussen de oren’. En zo werkt mijnsinziens het INK-model. Wat is de drijfveer van een organisatie, die zich bijvoorbeeld op niveau 2 van dit model bevindt, om zich naar niveau 3 te ‘ontwikkelen’? Waarom moet zij werken aan de benoemde verbeteracties? “Het gaat toch goed zo?”
Helaas leven we in een tijdperk waarin kortetermijn succes (?) prevaleert boven langetermijn succes.
Victor Wegener
Als organisatie adviseur, al bijna een jaar in het centrum van een organisatieontwikkelingsproces in een middelgrote gemeente, maak ik bewust geen gebruik van het INK model; het is in mijn opvatting een paternalistische aanpak, die bij weldenkende mensen een terechte weerstand oproept.
De ontwikkeling van de organisatie komt onder regie voort uit de deelnemers. Dus het gaat om mensen met hun eigen beeld van de toekomst, met hun eigen overtuigingen, onderlinge overeenkomsten over aanpak en gedrag, dit alles in de gewenste 'bedding' en 'richting' van de ontwikkeling.
Analyse is iets anders dan het ontwerpen van een gewenste organisatie. Dit wordt in dit artikel prima weergegeven. Het ontwerpen en inrichten van een nieuwe organisatie is een vaardigheid, die niet eenvoudigweg met het toepassen van een tooltje gereliseerd kan worden.
Chapeau voor de auteurs.
Laten we het hier nog maar eens duidelijk stellen: wij zijn niet tegen ‘het model’. Wij zijn tegen de gedachte dat het als bedrijfskundige haarlemmerolie kan worden gebruikt. Het stoort ons als professionals dat doen. We hebben expliciet aangegeven waarvoor het model -gelet op zijn aard, structuur en herkomst - wel of niet geschikt is. Coppens lijkt te veronderstellen dat we landelijk onderzoek hebben uitgevoerd naar de effectiviteit van het model. Ook Van de Westeringh stelt een dergelijke vraag. We hebben geen onderzoek naar de effectiviteit van het model uitgevoerd maar weten wel hoe het model in de praktijk veelal wordt toegepast. Ook kennen we uit boeken en andere publicaties de -normatieve- uitleg van het model door INK en door een reeks van consultants. We weten hoe er in de praktijk wordt geworsteld bij de 'invoering' van het model, onder meer als gevolg van discussies over een goede interpretatie van de criteria. De voorbeelden die wij in het begin van ons artikel aanhaalden zijn echter juist voorbeelden van organisaties of managers die zich publiekelijk hebben uitgelaten over hun tevredenheid met het model. Onze prognose is, op grond van onze ervaringskennis, dat ze de plank mis (gaan) slaan. Wij hopen de lezer in het artikel duidelijk te hebben aangegeven waarop we dat baseren.
Een centraal element hierin is het -ten onrechte- normatieve gebruik van het model. Anders dan Karnebeek menen wij dat het model geen echt sturingsmodel is. Karnebeek nuanceert de kwestie zelf als hij zegt “het gaat erom ‘hoe’, en met welk doel”. Vervolgens stelt hij dat je het model niet moet gebruiken voor ‘resultaatmanagement’. En dat was juist ons punt. Nog weer verder stelt hij dat bij het creëren van een kwantitatief besturingsinstrument dit buiten het INK managementmodel geplaatst moet worden. Een andere respondent (van Ruyven) wijst op het problematische verband tussen prestatie-indicatoren en het INK-managementmodel. Daarover zijn we het dus wel eens. En ook over het feit dat het model wel gebruikt kan worden, zoals hij ook aangeeft, voor analyse van organisaties. Met Evers zijn we het graag eens, al was het maar omdat hij zelf aangeeft het voor 100% met ons eens te zijn. Ook wij vinden dat dé uitdaging is om een organisatiespecifiek model te maken afgeleid van de strategie van het bedrijf, in plaats van een model normatief te gebruiken om er een strategie uit te destilleren. Opmerkelijk is wat Van de Westeringh opmerkt, nl. dat hij in menig organisatie die het model hanteert geen relatie meer kon ontdekken tussen de corebusiness en de geformuleerde criteria. Dat is precies de kern van ons bezwaar van oneigenlijke toepassingen van het model. Met De Beer kunnen we een heel eind meegaan als hij stelt dat dit weer het gevolg is van een gebrek aan visie, hetzij van managers hetzij van hun consultants. Blijft de kwestie, Meijer wijst erop, dat er ook praktijkgevallen zijn die wel tot inspirerende resultaten hebben geleid. Wij sluiten dat bepaald niet uit; een onderzoek zoals Meijer voorstelt zou daar meer helderheid over kunnen bieden. Wij zijn zover nog niet. Met ons artikel wilden wij slechts aandacht vragen voor de oorsprong van het model: een prijs voor die bedrijven die een inspirerend voorbeeld geven. Juist in dat opzicht moet het gebruik van het model weer ‘terug naar af’. Organisaties die het model gebruiken moeten beginnen bij het begin: hun eigen doelstellingen. Met onze dank aan de respondenten voor hun commentaar.
Toch moet je het kind niet met het badwater weggooien! Het oorspronkelijke doel van de TQM-modellen is om de concurrentie voor te blijven door uit te gaan van de wensen van de klant, door dat met het gehele bedrijf te doen (integraal) en door te blijven verbeteren. Dat doe je op bedrijfsniveau (maar ook individueel) en in sommige gevallen ook landelijk als een bedrijfstak onder druk staat of zelfs met een continent (Amerika vs Japan of Europa vs Amerika). Daar zijn de verschillende modellen voor ontwikkeld, of het nu gaat om Deming of Malcom Baldridge of EFQM of INK.
En op die manier moet je die modellen ook gebruiken, ze moeten je helpen om de beter te voldoen aan de wensen van je klanten (en in ruime zin ook andere stakeholders) en om de concurrent een stapje voor te blijven, nu en in de toekomst.
Bij het formuleren van de doelen en activiteiten op basis van zo'n rolmodel moet je drommels goed in de gaten houden of deze doelen niet te veel intern gericht zijn of te veel gericht op het halen van een volgende theoretische fase van ontwikkeling. Toets vooral of ze ook daadwerkelijk bijdragen aan een betere bediening van klanten en aan een betere positie dan de concurrentie.
En dan is het INK-model best wel een handig hulpmiddel, een checklist om te kijken of alles een beetje gedekt wordt. Wat bijvoorbeeld ook helpt is als iedereen in het bedrijf een beetje op dezelfde golflengte zit en dezelfde zaken belangrijk vindt. En daarom is het wel nuttig om de fases van het INK-model te gebruiken.
Bij de ANWB hebben wij een methodiek ingevoerd, die wel de elementen van fase 3 van het INK-model gebruikt als een soort checklist, maar die uitgaat van de doelen van de verschillende bedrijfsonderdelen en deze vervolgens aanstuurt via een BSC-achtige aanpak. Deze methodiek is de PrismaScope, een praktische combinatie van INK-model en BSC en is met succes bij alle onderdelen van de ANWB ingevoerd.
Mag ik pleiten voor een platform waar we casuïstiek in wording met elkaar kunnen bespreken? Lopende opdrachten vormen een werkelijk intellectuele uitdaging waar we gezamenlijk onze tanden in kunnen zetten.
Ik vond het verbazingwekkend, en ergens toch vertrouwd, om te mogen constateren dat veel vakbroeders het medicijn (of discussies daarover) belangrijker vinden dan de kwaal. Zie daar de reden waarom veel implementaties, van welk model ook, mislukken. Met een hamer is het moeilijk metselen.
Dennis van der Spoel, ADES Managementstrategieën
Om dit aspect goed te kunnen zien moeten we wel het niveau van het individuele bedrijf of organisatie verlaten en op grotere schaal kijken. Een voorbeeld: het is in industriele toeleveringsketens al jaren praktijk om aan leveranciers de eis van een ISO 9001 certificaat te stellen. Of, meer recent in de voedselindustrie, de eis van HACCP-systemen e.d.. Het voordeel hiervan is dat de beheersingsystematieken binnen de keten volgens eenzelfde standaardmodel worden opgezet: hetgeen tot transparantie en daardoor ook tot betere beheersing leidt. Hetzelfde geldt voor handelspartners. Een van de doelstellingen van de ISO (internationale standaardisatie organisatie) is dan ook het bevorderen van intenationaal handelsverkeer d.m.v. standaardisatie.
Eenzelfde voordeel zien we ook bij de toepassing van het INK-model, bijvoorbeeld binnen de Nederlandse politie. Hier gaat het dan meer om een netwerk van districten dan om een keten. Door de toepassing van eenzelfde model zijn de netwerkpartners voor elkaar transparant geworden, kunnen vergelijken, benchmarken en leren van elkaar.
Modellen als het INK zijn dus ook een middel om de performance van een netwerk of hele branche te verbeteren. Dat was (en is)ook een van de doelstellingen van de EFQM: het verbeteren van de performance van de Europese industrie op internationaal, maar vooral ook intercontinentaal vlak. We moeten niet vergeten dat de huidige kwaliteitsrevolutie in gang gezet is onder druk (en de indruk!) van de Japanse industrie.
Volgens mij is het net als bij Cultuur diagnose en verandering: keep it stupidly simple.........en dan langs de kortste lijnen bouwen aan resultaat.
Dat is ook de conclusie van het artikel en daar ben ik dus van harte mee eens. Cases kunnen we mogelijk van de auteurs verwachten (lijkt me ook belangrijk): maar natuurlijk ook zelf met elkaar delen via deze site.
"Een waterschap heeft een visie en verbeterplan ontwikkeld. Het plan is erop gericht dat de organisatie in 2006 zich zal hebben ontwikkeld tot een INK-fase 3 organisatie. Bestuur en management verklaren expliciet gecommitteerd te zijn aan deze koers. Zij vertrouwen er op dat er een meer systeemgerichte aanpak ook zal leiden tot verbetering van de kwaliteit van het waterbeheer."
Het aardige van de situatie is dat een waterschap onderdeel uit maakt van een democratisch paradigma dat vandaag de dag steeds meer onder de loep komt te liggen. Immers de vanuit de huidige democratiegedachte vertegenwoordigende participanten staan een paradigmawissel voor, althans met de mond beleden. Hoe dit in de praktijk moet laat zich veelal 'met n kluitje in t riet sturen' door niet-veranderingsgezinde zich in de macht wanende posities van de 'coörporation' met het volk.
Affijn het bedrijf dat de opdracht voortvarend aannam van het waterschap bleek een directeur te hebben die zichzelf niet wilde veranderde al bleek de man in zijn machtsstoel wel in staat om zichzelf als 'juiste man op de juiste plek' te benoemen? En dit zonder dat iemand van het dagelijks bestuur even zijn helicopterview achtige woordje erover kon doen?
Op zn vingertjes getikt door een pro-actief lid van de medezeggenschap (en tijdelijk lid ve overkoepelend bestuur) greep de beste 'man'(ager) een gelegenheid die hem onverwachts werd aangeboden aan om 'dit mannetje' even de oren te wassen?
Hoe was het ook alweer met die 'kuil'?
Wie weet kan de politieke artikel serie op de nuwijweer.nl site onder de titel 'het huis nan Thorbecke' uw komkomerin geest verkwikken?
;-)
aquava-ri-us
('rire' is frans voor lachen)
Mijn reacties op de genoemde zes punten van contra-productief gebruik:
ad.1 In opdracht van het INK hebben een aantal kennispartners 3 jaar geleden al onderzoek gedaan naar de meest succesvolle weg om te verbeteren. Eén van de conclusies was dat het blindstaren op deuken in het spinnenweb contraproductief is. Het is een goede start om een eerste beeld te vormen. Het echte verbeterplan moet echter komen in een afweging van urgentie, draagvlak, mix van korte en lange termijn effecten, blokkades e.d. Dit is het echte adviesvak!
Ik hoopte dat we met de nadere invulling van het fasebegrip de mythe dat een hogere fase altijd moet worden nagestreefd zouden hebben doorbroken. Kennelijk is dat nog niet het geval. Daarom nog een keer: het fasebegrip helpt veel organisaties om vast te stellen hoe hun organisatie in elkaar steekt en brengt hopelijk een discussie op gang over de vraag aan welke organisatiekenmerken gewerkt moet worden. Wat, waar en wanneer men daaraan wil werken moet men zelf bepalen. Wil men echter voor een onderscheiding of prijs in aanmerking komen dan zal men stevig in fase 3 of 4 moeten zitten.
ad. 2 In de eerste alinea wordt gesteld dat het een misvatting is dat de gewenste prestaties in de INK resultaatgebieden zouden moeten samenvallen met de kernprestaties vanuit strategie en beleid. Hier snap ik echt helemaal niets van. Het sterke van het INK- mangementmodel is nu juist dat er verbindingen worden gelegd tussen je plan ( zoals vastgelegd in strategie en beleid) en wat daar van terechtgekomen is, te meten in vier gedefinieerde resultaatgebieden en de bijbehorende stakeholders.
ad.3. Het INK model is prima geschikt als besturingsmodel, met name voor de jaarlijkse beleidscyclus. Er zijn honderden voorbeelden van. Aan het eind van het jaar verschijnt een nieuwe INK publicatie ( samen met kennispartners) met een nadere uitwerking. Dan zal ook blijken dat de maatstaven uit de resultaatgebieden slechts als voorbeeld dienen en zeker niet voorschrijvend zijn zoals auteurs beweren. Dan raad ik ze aan onze teksten nog eens wat beter te lezen.
ad.4 In de tweede alinea staat nogal aanmatigend dat het INK kiest voor een verkeerd verandermodel. Hoezo verkeerd? Iedereen weet dat een verandertraject niet langs een rechte lijn verloopt maar een bochtig traject is waar je soms ook een paar stappen terug moet zetten of een zijweg moet inslaan om voortgang te kunnen boeken. Rationele en emotionele/ sociale verandermethodieken zullen daarbij beiden en soms afwisselend ingezet moeten worden. Veel interne en externe adviseurs hebben de afgelopen jaren de waarde van een tamelijk rationele diagnose op basis van het INK- model onderkend. Degenen die dit proces hebben begeleid zullen echter ook ervaren hebben dat de discussie rondom de uitkomsten van de diagnose veel emotionele elementen in zich bergt. Zo rationeel is het nu ook weer niet!
ad.5 Een INK erkenning dient primair een intern doel. Met name het auditrapport wordt ervaren als zeer waardevol om het verbeterproces te versterken. Dat men aan het INK- certificaat geen enkel vertrouwen kan ontlenen vind ik ronduit beledigend voor al degenen die met al hun kennis en ervaring en na een gedegen opleiding als auditor in teams van 4 tot 7 man een audit uitvoeren. Ik vraag me af hoe auteurs aan deze stelling komen en blijkbaar zijn zij nog nooit bij een uitreiking van een INK- erkenning geweest want dan hadden zij rechtstreeks de reactie van betrokkenen kunnen horen.
ad.6 Vanaf het begin (1991) is het INK model ontwikkeld met het oog op en in samenwerking met vertegenwoordigers uit de non-profit. Dit laat onverlet dat er behoefte kan zijn aan specifieke aanpassingen. Dat gebeurt ook, maar dan vaak in de vorm van sector specifieke toelichtingen of voorbeelden.
Nog een korte reactie op het zogenaamde verkeerde gebruik:
Het model is heel goed als stuurmodel te gebruiken, sterker nog, om het model levend te houden moet het op den duur als stuurmodel gekoppeld aan verbeterprogramma's gebruikt worden.
Leren is in het model niet erg ver uitgewerkt omdat wij ons realiseren dat de implementatie veel te divers is om dat in een generiek model te vatten. PDCA denken is echter wel heel fundamenteel om betrokkenen aan het denken te zetten en systematisch verbetrmogelijkheden op te sporen.
Zoals al eerder aangegeven dwingen wij niemand om naar de hogste fase te streven. Wil je echter voor een projs in aanmerking komen dan zul je echter hoog moeten scoren. So what??
Kwaliteitsmodellen (iso-certificering) werken in de praktijk sterk bureaucratiserend op organisaties. Een aardig voorval overkwam mij bij de EP-verkiezingen in 1999. De politieke partij waarvan ik voorzitter was, vroeg bij de Gemeente Den Haag(Stadsbeheer) een vergunning aan voor het plaatsen van een kraampje in een bekende winkelstraat om op de zaterdag voor de verkiezingen verkiezingsmateriaal te kunnen verspreiden. De vergunning werd aanvankelijk geweigerd want Stadsbeheer was nu iso-gecertificeerd en de vergunning was te laat ingediend om het hele proces door te lopen. Uiteindelijk resulteerde een telefoontje van een van onze raadsleden aan de directeur Stadsbeheer in een reeks verontschuldigende telefoontjes van zijn hierarchisch ondergeschikten en in een handgeschreven vergunning.
hé, dus je moet het dan doen met de ruimte die 'je' gegeven is.
en verklaart hiet in die grotere tekstruimte wat je eigenlijk had willen communiceren met die ander, met die andere op m@n@gement gekoppelde persoon.
3 opmerkingen:
I ik had hier willen intikken (om het net enigzins te doen trillen) ... organisatorische integriteit. immers als we over integriteit praten kan het slechts de persoonlijke integriteit zijn want effectiviteit is immer persoonlijk en niet sociaal noch cultureel. Om vervolgens over te gaan op het begrip 'interpersoonlijke consistentie'. Wat ik nu even laat maar in het midden even laat voor wat het kan zijn.
II deze site is behalve als 'managementsite.net' ook bekend onder de geestig aandoende weergave m@n@gement. Wat mij dan raakt 'in het chinese jaar van de @@p' is dat er opeens 2 slinger@@pjes in voorkomen: is dit dan een soort van yin & yang, man & vrouw, dag & nacht etc.
III nou schijnen inmiddels de olympische spelen weer terug te zijn waar ze ooit zijn begonnen: athena . Wie was die Godin?
:{ oh sorry, u stelt hier geen prijs op? }:
wat ik met u dan tracht te herinneren is dat het allemaal ooit begon met 'spelen met elkaar' zonder al te veel pretanties om iets over een ander te zeggen maar vooral iets gemeenschappelijks te ervaren en er iets zinvols aan te beleven.
Kortom laten we de formule @ + @ = @@@ terugzien in de formule van de olympische ringen:
SPELENDERWIJS: 1+1=3
;-)
1. Het was zeker niet onze bedoeling om ‘met modder te gooien’ zoals mw. Walvis vragenderwijs stelde. Zij haakt in op onze opmerkingen over kennispartners die, wij geven het toe, enigszins plagend door ons als ‘businesspartners’ zijn aangeduid. Haar opmerking “laat kennispartners in hun waarde, tenzij bewezen kan worden dat die zich ‘met zijn allen en per definitie’ verkeerd gedragen” klinkt sympathiek, maar we delen hem niet. Op de eerste plaats zou niemand dat bewijs kunnen leveren; negativa non sunt probanda. Op de tweede plaats hebben we hier te maken met commerciële professionals die best wel iets steviger mogen worden aangepakt. Wij gaan er van uit dat zij sterk genoeg in hun schoenen staan om een kritische beschouwing van hun produkt / dienstverlening op prijs te stellen, omdat daardoor de produktieve kennis over de werking ervan wordt vergroot.
2. Een onderzoeksvraag die meer oplevert luidt: is aantoonbaar dat de meerderheid van de kennispartners zich goed gedraagt? Wij gaan graag uit van ieders goede intenties, maar voor een positieve beantwoording van die vraag denken wij toch aan andere criteria. We noemen: deelnemen aan methodische of kritische beschouwingen over de effecten en resultaten van de toepassingen van het model (bijvoorbeeld voor besturing en ‘excellence’); onderzoek verrichten naar de relatie tussen modelgebruik en gerealiseerde effecten (bv. verbeteren van concurrentiepositie, zie Visser); onderzoek verrichten naar de bruikbaarheid van het universele model voor specifieke sectoren (bv. met een bijzonder klantbegrip of andere machtsverhoudingen zoals Zorg, Overheid of bv. Waterschappen, zie s’ace). Uiteraard moeten deze activiteiten zichtbaar worden in onderzoeksverslagen. Van dergelijk objectief waarneembaar goed gedrag zien we helaas maar heel weinig.
3. Enkele reacties vestigen er de aandacht op dat het model ook waarde kan hebben op netwerk, bedrijfstak, landelijk of continentaal niveau. Corbey licht toe dat er waarde kan worden toegevoegd in termen van beheersing en transparantie en wijst daarbij onder meer op ISO. Het gebruik van het model als beheersinstrument, al dan niet voorzien van een ISO-achtig certificaat, vraagt om een normatief kader, hetgeen het model nu juist ontbeert, maar waar het, ons inziens vaak ten onrechte toch voor wordt gebruikt. Voor transparantie zijn we gevoeliger: een gedeeld beschrijvings- en analysekader in de diagnosefase kan zeker nuttig zijn. Maar zoals we in ons artikel aangaven: je kunt dit niet op één lijn stellen met een breed toepasbaar excelleermodel.
4. Andere reacties (Rutteman, Van der Spoel) reppen ervan dat het opvallend is hoe onze reële benadering van het vraagstuk consultants uit de tent lokt. Het model is heilig, je mag er niet aankomen. Het gaat echter mis zodra het model op zich een doel wordt. Terecht waarschuwt Visser dat je werkend met een rolmodel drommels goed in de gaten moet houden of je niet teveel intern dan wel theoretisch bezig bent. Plat wijst op erop dat je via de kortste lijn naar het resultaat moet. Wij vullen hem hierbij aan: soms is de route via een model een omweg, en soms zelfs een obstakel. Een consultant moet dat kunnen hanteren.
5. Afsluitend. Visser wijst op een succesvolle toepassing van het model (als checklist), maar in dat geval was de besturing gebaseerd op de eigen doelen (!) van de bedrijfsonderdelen aangevuld met BSC-achtige aansturing. Beperkte pretenties, gebruiken wat je gebruiken kan en je realiseren dat andere modellen soms meer op het doel afgaan dan het INK-management model. Conclusie: different models for different purposes.
Deze helpen om wakker te blijven, gezond kritisch te blijven op de manier van toepassen daarvan.
Prima
Ik ben het eens met de geformuleerde kritiek, maar onderstreep graag het praktisch nut (en ook wel noodzaak) van het INK; immers daardoor wordt de (samenhangende) informatie over de eigen organisatie toegankelijk voor een grote groep medewerkers. Wat ik een belangrijk gemis vind is het ontbreken van het onderdeel Missie - Visie - Doelen. Dat is immers de kern van het strategisch plan.
a) De helicopterview te verliezen
b) De invloed van de organisatiecultuur en structuur te onderschatten
c) de waarde van continue verbetering niet optimaal te benutten. Daarvoor heb je geen certificaat nodig!
Gelukkig, wat ISO-9000 betreft, zijn na vele, soms pijnlijke leerervaringen de betreffende gecertificeerde bedrijven weer met de voetjes op de grond gezet in het besef dat dit systeem slechts als "middel" moet worden toegepast.
Onderhavig artikel geeft aan dat "BV Nederland" blijkbaar niets/weinig geleerd heeft van recente ervaringen met het gebruik van modellen.
Aan de hoeveelheid managementlitteratuur hierover kan het niet liggen. Of is het zo dat de genuanceerde stem van critici, zoals onderhavige auteurs, niet wordt gehoord op de juiste plaatsen (toezichthouders, etc.)?
Wat is de mening hierover van de onderhavige auteurs?
Hun conclusies onderschrijf ik, maar welk effect willen zij met hun artikel bereiken? Wat wordt er gedaan met reacties van lezers?
Is het zinvol om constructieve reacties zodanig te mobilseren dat dit een bijdrage kan leveren aan het gewenst effect?
Ik denk dat het maatschappelijk belang hiermee wordt gediend; bijvoorbeeld: Onder het thema SnellerBeter worden, met het INK-model als leidraad, initiatieven ontplooid om de bedrijfsvoering in ziekenhuizen kosteneffectiever te maken.
Onderhavig artikel is een serieuze waarschuwing voor de vele valkuilen die hier wachten.
Jan Balk waardeert de discussie die door ons is losgemaakt. Hij is ook niet tevreden met de resultaten die tot nu toe met het INK-model bereikt zijn. Wij hebben dus een zelfde vertrekpunt. Prima.
Net als het INK staan wij voor het begeleiden van veranderingsprocessen in organisaties met als doel deze zo gezond en vitaal mogelijk te laten zijn. Professioneel zijn wij geïnteresseerd in de hulpmiddelen die daarvoor ontwikkeld zijn, en de vraag of deze werken cq. onder welke condities zij werken.
Het INK model neemt daarin een bijzondere plaats in, vanwege de mate waarin het model de afgelopen jaren met succes verspreid is; Jan wees daar zelf ook op. Een tweede reden waarom onze aandacht is getrokken betreft de omvang en complexiteit van het model. En, daaraan gekoppeld, de grote hoeveelheid energie, menskracht en geld die met de toepassing van het model is gemoeid. De derde reden betreft de impact die het heeft op organisaties. Het model krijgt een eigen dynamiek, wordt heilig verklaard of en bijzondere plaats toegekend. Zo is het INK model in bepaalde wetgeving (Politiewet) opgenomen. In Jan Balk’s analyse is het feit dat de vaak teleurstellende resultaten die met het INK-model bereikt worden te wijten aan de adviseurs die er niet op de juiste wijze mee omgaan, mede omdat hij ervan uitgaat dat het model op zich zelf zonder meer bruikbaar is in een variëteit van organisaties. Wat is hierop onze reactie?
1. Het INK-model is bruikbaar. Maar bruikbaar voor wat?
In ons artikel geven wij aan dat het model bruikbaar om een organisatieanalyse mee te maken. Door het model en de handleiding te gebruiken kun je een zelfevaluatie uitvoeren die zo is ontworpen dat je te zien krijgt in welke fase de organisatie zit op elk van de aandachtsgebieden. Maar hiermee is niet alles gezegd. De kwestie is: wat heb je hiermee in kaart gebracht? Naar ons idee bepaald niet ‘aan welke onderdelen de organisatie moet werken’, zoals Jan in zijn reactie stelt. Het model doet ‘gewoon’ waarvoor het is ontworpen: het maakt een vergelijking van een specifieke organisatie met de ontwikkelingsstappen van de organisaties die aan de basis van de constructie van het model hebben gestaan (i.c. grote industriële organisaties, aan het eind van de vorige eeuw). Je krijgt dus wel te zien in welke fase de specifieke organisatie zit, maar of die gebaat is met de volgende fase, zoals omschreven in de fase-indeling van het model is de vraag. Een vraag die beantwoord moet worden op basis van organisatiespecifieke context en de strategie die de organisatie wenst te voeren.
2. Onze stelling blijf dat het INK model als besturingsmodel niet bruikbaar is.
Dat heeft zeker relatie met vorige punt. Wij vinden INK-model ongeschikt om er rechtstreeks (i.c. gebaseerd op de aandachtsgebieden) organisatiespecifieke doelstellingen uit af te leiden. In die zin helpt helpt het model niet bij de besturing van de organisatie. Anders geformuleerd: als men doelstelingen primair baseert op de aandachtsgebieden van het model is de kans levensgroot aanwezig dat doelstellingen worden geformuleerd die niet of niet voldoende samenhangen met de core-business of de stategie. Adviseurs die de organisatie niet voor een dergelijke misstap behoeden, of sterker nog organisaties juist op dit pad zetten, maken in onze ogen een misstap.
3. Hoe zit het nu precies?
Professor Hadjono heeft onlangs, net als het INK in recente uitingen, ook aangegeven dat het ‘verkeerd gebruik’ is om per se te streven naar een hogere fase op het INK-model. Het blijft naar ons idee echter lastig uit te leggen waarom een organisatie tenminste in fase 3 of 4 moet zitten om een prijs of onderscheiding te verdienen. Het INK geeft (nu) immers aan dat het er om gaat dat je streeft naar de fase die bij je past, en dat je kan excelleren in iedere fase. Maar...hoe je bepaalt welke fase bij je past, en hoe je meet of je in een lagere fase excelleert blijft o.i. geheel onduidelijk.
4. Jan Balk stelt dat het INK nooit een organisatie zal dwingen tot een hogere fase.
Dat lijkt misschien een overbodige opmerking, die bevoegdheid heeft het INK immers niet. Jan weerlegt aan het eind van zijn reactie nog eens onze kritiek op het normatief gebruik van het model. Maar een dwangmatige toepassing van het model in de praktijk heeft toch onze aandacht getrokken. Er zijn organisaties die het model geadopteerd hebben in toezichtssituaties of als besturingsmodel ‘op afstand’ om te bepalen of de 'onder toezichtgestelden’ het ‘goed’ doen. De te beoordelen organisaties worden feitelijk gedwongen het INK-model als blauwdruk te gebruiken. Voorts wij vinden dat het INK door de introductie van het INK-certificaat, ook al is dat voor intern gebruik, het normatief gebruik van het model aanmoedigt. Ook worden hierdoor associaties gewekt met certificaten met externe werking met de bedoeling dat derden aan het certificaat vertrouwen kunnen ontlenen. Dat kennispartners op deze lijn doorgaan en organisaties aanbieden hen op dit pad begeleiden kan daar alleen maar een logisch gevolg van zijn.
5. Wat wij bijzonder betreuren.
Wij zien het INK al maar doorgaan met het propageren van één universeel succesmodel terwijl er geen (wetenschappelijk onderbouwde) bewijzen zijn dat het volgen van het INK-model voor ieder type organisatie leidt tot een zinvolle ontwikkeling. Wij durven de stelling wel aan dat het werken met het model in bepaalde situaties contra-produktief kan zijn of op zijn minst weggegooid geld. Ook wijzen we er nog eens op dat in verschillende sectoren wordt geworsteld met het model en zijn relevantie in de huidige verschijningsvorm. Een sector specifieke toelichting is dan niet voldoende. Hiervoor mag het INK best wat meer oog hebben. Zie bijvoorbeeld H. Vinkenburg, (2003) Aanvullingen op het INK-managementmodel in: Handboek Kwaliteit van Zorg (C19), Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen.
6. Tenslotte.
Het valt ons op dat kritiek op de tendens naar normatief gebruik en de negatieve effecten daarvan, door het INK en kennispartners steeds wordt gebagatelliseerd met argumenten als: ‘je moet het INK-model niet te letterlijk nemen’ of ‘je moet het anders interpreteren, er je eigen draai aan geven, en dan is het best bruikbaar’. Maar zo werkt dat lang niet altijd. Veel organisaties volgen de handleidingen en instructies al dan niet op aanwijzen van hun adviseur. Overigens, organisaties die wel enthousiast zijn over het model blijken het vrijwel altijd op eigenzinnige manier toe te passen. Meestal als denkraam en hulpmiddel bij een analyse van de organisatie. De faseindeling bijvoorbeeld passen ze zelden toe als leidraad voor hun ontwikkeling. Op zich zijn deze organisaties en adviseurs te prijzen. Zij gebruiken hun eigen denkkracht en benutten wat er aan andere modellen voorhanden is. Blijft natuurlijk de vraag: waarom dan een prijs toegekend aan de organisaties die wel een hoge fase bereiken?
De bekritiserde praktijk rond het INK model staat hierin niet alleen. Voor heel wat meer modellen, leidraden, benaderingswijzen, e.d., geldt vaak hetzelfde? Wat begint als een inspirerende en houvast biedende kijk op zaken, verwordt tot een bureaucratische mallemolen met regeltjes en procedures waaraan voldaan moet worden om te presteren. Inspiratie wordt dwang en beheersen. En werkt dan contra-productief.
Het artikel van Kerklaan en Marjan Hoogendijk verdient daarom een 'brede lezing'.