Het is precies 25 jaar geleden dat het rapport ‘Zorgen voor Morgen’ verscheen, op 13 december 1988. Dit RIVM-rapport was de eerste nationale toekomstverkenning waarin de milieuproblemen in samenhang werden beschreven. Het was de start van een stevig aanpak van problemen met milieu, energiegebruik en afval. Wat is er echt bereikt?
Zorgen voor morgen
‘Zorgen voor Morgen’ was het eerste rapport waarin beleidsmakers een integraal palet van opties presenteerden van mogelijke maatregelen om de Nederlandse milieubelasting vergaand te reduceren. In 1988 werden die maatregelen gezien als vrij ambitieus. Achteraf kunnen we concluderen dat de maatregelen vrijwel allemaal zijn genomen. Sterker nog, op onderdelen zijn nog verdergaande maatregelen getroffen, waardoor emissies verder daalden dan met het extra pakket kon worden bereikt. Dat concluderen de beleidsmakers vandaag. Echter, niet op alle terreinen is resultaat behaald.
Terugkijkend concluderen de beleidsmakers dat op terreinen, zoals luchtverontreiniging, het storten van afval en het lozen van afvalwater grote vooruitgang is geboekt. Het verminderen van het energiegebruik en van de uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2, bleek echter politiek veel ingewikkelder dan technisch gedacht. Vooral het gebruik van fossiele brandstoffen en elektrische apparaten bleek veel moeilijker te beïnvloeden. In 2013 weten we dat fijn stof een steeds groter probleem is voor de volksgezondheid. Dat werd in 1988 nog niet gezien. Hier liggen nog grote uitdagingen.
CO2 en SO2
Zo zou de uitstoot van zwaveldioxide (SO2), verantwoordelijk voor de verzuring, volgens ‘Zorgen voor Morgen’ dalen van 275 kiloton in 1985 naar 137 kiloton in 2010 bij uitvoering van het pakket extra maatregelen. In werkelijkheid daalde de uitstoot naar 34 kiloton in 2010. Niet alleen werd veel SO2 afgevangen, maar ook schakelden raffinaderijen en elektriciteitscentrales over van olie op gas en bleek het zwavelgehalte in kolen en benzine verder omlaag te kunnen dan in 1988 werd verondersteld.
In de periode 1990-2004 nam de CO2-emissie jaarlijks met gemiddeld één procent toe door meer elektriciteitsgebruik en een toename van het personen- en goederenvervoer. Na 2004 daalde de CO2-emissie, met uitzondering van 2008. In 2009 nam de CO2-emissie met circa 3% af tot 170 Mton als gevolg van de economische recessie. In 2010 nam de CO2-emissie weer toe met 7% tot 182 Mton, door de relatief koude wintermaanden en de groei van de industriële productie. De helft van de toename van de CO2-emissie komt doordat veel meer aardgas is gestookt voor ruimteverwarming voor huishoudens en kantoren (gebouwde omgeving) dan in 2009. Daarnaast zijn de emissies van de industrie en energie met circa 6% toegenomen. De CO2-emissie door verkeer en vervoer nam met ruim 1% toe. Dat is geen goede ontwikkeling; er is effectief niets bereikt. Het energieakkoord gaat dit aanpakken.
Meer afval, minder storten
Ook bij het storten van afval zijn de verschillen groot. In 1988 werd nog gedacht dat de hoeveelheid te storten afval zou groeien van 16 miljoen ton naar 21 miljoen ton per jaar. Met grote inspanning zou dat gereduceerd kunnen worden tot 8 miljoen ton in 2010, dacht men toen. In werkelijkheid werd in 2010 slechts 1,4 miljoen ton gestort, vooral omdat in 1995 een stortbelasting en een stortverbod op recyclebaar en brandbaar afval werden ingevoerd, een groot aantal afvalverbrandingsinstallaties werd gebouwd en een moratorium werd ingesteld op nieuwe stortplaatsen.
Opvallend is dat het afschaffen van de stortbelasting in 2012 direct zichtbaar is in de hoeveelheid gestort afval. In 2013 wordt maandelijks gemiddeld 50% meer afval gestort dan in 2011, toen de stortbelasting nog van kracht was. Belonen, en straffen, werken.
De hoeveelheid huishoudelijk afval per inwoner is sinds 1950 verviervoudigd. Na een sterke toename in de jaren negentig is de groei van de hoeveelheid afval per inwoner tussen 2000 en 2007 afgenomen. Vanaf 2008 neemt de hoeveelheid afval per inwoner jaarlijks af. Mogelijk is deze daling een gevolg van de economische crisis.
Internationale aanpak
Eind jaren tachtig dacht men dat de overheid in staat was om met ambitieus milieubeleid de milieuproblemen op te lossen. Het eerste Nationale Milieubeleidsplan beloofde dat in één generatie te doen; dus uiterlijk in 2010. Met technische oplossingen was heel veel te bereiken en volumemaatregelen zouden de laatste stap in de gewenste emissiereducties kunnen realiseren. Het draagvlak voor milieumaatregelen in de samenleving was ongekend hoog en de economie groeide zo sterk dat geschatte extra kosten voor milieumaatregelen acceptabel werden gevonden. Die waren in ‘Zorgen voor Morgen’ geschat op 1-2% van het nationaal inkomen, hoewel in werkelijkheid 0,5% bleek te volstaan.
Begin jaren negentig kwam echter de globalisering op stoom, gevolgd door marktwerking, uitbreiding van de Europese Gemeenschap, individualisering, deregulering en bezuinigingen. Het milieubeleid is sindsdien veelvuldig op onderdelen aangepast, maar zal nu wissels moeten omzetten om onder deze gewijzigde omstandigheden de resterende milieuproblemen (luchtkwaliteit, klimaatverandering, verlies van biodiversiteit) effectief te kunnen bestrijden. Dat vraagt om internationale samenwerking.
Bron: www.pbl.nl
Waar vind ik toepasbare kennis en gedeelde ervaringen?
Probeer het Pro-abonnement een maand gratis
En krijg toegang tot de kennisbank. 110 onderwerpen, kritisch, wars van hypes, interactief en geselecteerd op wat wél werkt.
Word een PRO