Wie over sekseverschillen nadenkt, zou de vergissing kunnen maken om een persoonlijke ervaring tot een algemene wetmatigheid te bombarderen. Het regent dan ook ideeen van de ene sekse over de andere. Mannen zijn assholes en vrouwen bitches. Het begint al jong. Mannen spelen soldaatje en meisjes spelen met poppen. Jongens kijken naar voorwerpen en meisjes kijken naar gezichten. Dat alles zou uit onderzoek blijken. Maar is dat wel zo?
In een boekbespreking van Cordelia Fine zegt Margriet van der Heijden echter iets interessants. ‘Het onderzoek naar hersenstructuren die samengaan met het gevoel man te zijn of vrouw of homo is overtuigend. Maar het onderzoek dat zulke of andere hersenstructuren in verband brengt met vaardigheden, speelgoedvoorkeuren en carrières is minder doorwrocht.’
Sekseverschillen zijn hot. De onderzoeken erover, niet altijd van even goede kwaliteit, worden door media kwistig geciteerd en niet altijd even goed. Vaak voeden en bevestigen ze bestaande beelden en ideeen. Die natuurlijk ook weer ergens vandaan komen.
We zijn in veel opzichten een post-calvinistische samenleving. Het christelijk geloofsgedachtengoed is sterk verminderd in ons land. En het christendom dat overbleef is sterk gemoderniseerd en in 50 jaar behoorlijk veranderd. Vroeger was de positie van de man en de vrouw duidelijker. De man was het hoofd van de vrouw. Dat bijbelse beeld is in de postcalvinistische samenleving terecht onder druk komen te staan, al zijn we qua gedrag nog niet helemaal los van de oude kaders.
Dus zoekt de samenleving op de tast naar nieuwe kaders. De laatste decennia bemoeien niet alleen psychologen zich ermee, maar ook evolutiewetenschappers en biologen. Mannen en vrouwen worden verklaard vanuit voortplantingsprincipes. Plat gezegd komt het erop neer dat mannen als jagers op zoek zijn naar vrouwen om zoveel mogelijk nageslacht te verwekken. Ze willen hun zaad verspreiden en zijn dus jagers. Vrouwen zoeken daarentegen naar het beste zaad, omdat ze een kwalitatief hoogwaardig nageslacht willen.
Dit biologische standpunt zou ik een functionalistisch standpunt willen noemen. Functionalistische biopsychologie gaat er van uit dat alle menselijke acties functioneel zijn. Ze dienen maar een doel: overleving van de soort. Alle gedrag is daarop gericht. Hofmakerijen, maar bijvoorbeeld ook jezelf opofferen. Zelfmoordaanslagen zijn in die optiek daden die de eigen stam versterken. Het vermoorden van andere stammen neemt de eenling voor lief, omdat hij streeft naar het voortleven van zijn eigen stam.
Deze functionalistische biopsychologie is erg populair bij de 21e eeuwse mens en daarom in internet- en krantenartikelen. Hoewel het waarschijnlijk niet te ontkennen is dat voortplanting en instandhouding van onze soort deels ons gedrag bepaalt vraag ik me af of alles functioneel is. Je zou zelfmoordaanslagen ook kunnen zien als religieuze verblinding, en religie hoeft niet per se een middel te zijn om je eigen stam te laten overleven.
Sekseverschillen zullen in elk geval deels worden verklaard door onze posities bij de voortplanting. Midas Dekkers zei: ‘Mannen vechten en vrouwen verleiden’. Daar zien we een verschil tussen de ‘testosteronsekse’ en de ‘oestrogeensekse’. Hormonen beinvloeden ons brein en dus ons gedrag. De hoeveelheid testosteron bepaalt absoluut of iemand agressiever en dominanter is in zijn gedrag. En als we dan weten dat een man 30x zoveel testosteron in zijn lichaam heeft dan een vrouw, dan verklaart dat wel iets.
Vrouwen zitten vol zorghormonen. Niet alleen oestrogeen is rijkelijk voorradig, ook hebben vrouwen meer oxytocine in hun lichaam dan mannen. Dat bepaalt de overtuigingen en het gedrag. Hiermee is niet gezegd dat alle mannen minder zorghormonen of meer testosteron hebben dan vrouwen maar in het algemeen geldt dit wel. Wat niet betekent dat meisjes meer met poppen spelen en jongens meer met wapens. Het onderzoek waaruit dit zou zijn gebleken is meerdere malen bekritiseerd. En dat is ook belangrijk: dat je kritisch naar onderzoek blijft kijken.
Onderzoek is niet altijd objectief, en juist in de gedragswetenschappen zijn een paar vervelende gevallen van onderzoeksmanipulatie naar voren gekomen. Denk maar aan Diederik Stapel en Roos Vonk. Het idee dat wetenschap objectief moet sowieso kritisch bekeken worden. De wetenschap kent zijn eigen pijnlijke voorbeelden van misleiding, verkettering, en ook van het niet erkennen van de mensen die ontdekkingen deden terwijl anderen de Nobelprijs ontvingen voor het werk van anderen.
Maar testosteron- en oestrogeenhoeveelheden bepalen verschillen in gedrag, en omdat die tussen mannen en vrouwen evident zijn, zien we ook verschillen in gedrag tussen mannen en vrouwen. ‘Mannen vechten en vrouwen verleiden’ om aan de top te komen, om Midas Dekkers nog maar een keer te volgen, maar die voorstelling is te simpel.
Uit mijn werk als teambuilder en conflictbemiddelaar weet ik dat mannenteams, gemengde teams en vrouwenteams weet ik dat vrouwen wel degelijk ook kunnen vechten, maar ze doen het anders. Bij mannen zie je na de krachtmeting –ook op basisscholen- dat de strijd is beslecht. Als de krachtmeting uitblijft, gaat het rommelen. De pikorde moet worden bepaald.
Bij vrouwen is er ook een pikorde, maar die werkt anders. Na de krachtmeting kan er een nieuwe krachtmeting ontstaan. En dan weer een. Het is niet voorbij. Wat in de praktijk altijd vrij goed werkt is om een rationele context te scheppen in dit soort situaties: afspraken maken en streng sturen op die afspraken. Dit heeft te maken met een ander sekseverschil, namelijk het gegeven dat vrouwen gevoeliger zijn dan mannen voor afspraken, volgens neurowetenschappers en psychologen.
Vrouwen zijn namelijk contextonafhankelijker dan mannen. Daarmee wordt bedoeld dat ze trouw blijven aan afspraken en zich minder laten afleiden door ontwikkelingen om zich heen. Mannen bewegen sneller mee met de omgeving, zijn gevoeliger voor hierarchie en leiders, en volgen die leiders dan ook sneller bij verandering van richting. Tenzij de leider laat merken niet in ze geinteresseerd te zijn. Dan gaan ze in een hoekje zitten en willen met rust worden gelaten. Net als apen.
Hier zouden de hormonen weer een rol kunnen spelen, en mogelijk de evolutie. Als de mythes waar zijn dat mannen op jachtvelden evolueerden en vrouwen thuis bij de kinderen, dan is het logisch dat mannen meer moesten meebewegen met veranderingen in de omgeving. De ontwikkelingen rondom het huis, waar de vrouwen leefden, moesten meer volgens vaste structuren verlopen. Rust, ritme en regelmaat waren en zijn nog steeds de dingen waar het nageslacht het beste van opgroeit.
Het is maar een verklaring. Wat dit soort verklaringen echter laten zien, is dat we een brein hebben dat gemaakt is voor leven in de natuur. Met datzelfde brein leven we nu in omstandigheden die daar ver van verwijderd zijn geraakt. Onze zoektocht naar voedsel is vervangen door een aantal uren per dag achter de PC zitten. We leven niet in bossen met steeds veranderende vijanden en omstandigheden; we zitten in gebouwen met airconditioning.
Mannen en vrouwen hadden vroeger gescheiden werelden, waarvan we erfenis nog zien in bepaalde religies. In de moderne wereld werken we in gemengde contexten. En dan duikt er seksualiteit op. De voortplanting is echter geen impulsief gebeuren meer, zoals bijvoorbeeld bij de mensapen. We hebben geleerd om onze driften in werkomgevingen te beheersen, maar zoeken uitlaatkleppen in seksartikelen op internet. Als ik een posting op mijn site doe waar het woord ‘seks’ in voorkomt, trek ik 4x zoveel lezers dan normaal.
Seksualiteit, zei een vrouwelijke cursiste ooit tegen me, is op de werkplek voortdurend aanwezig. Latent, maar zichtbaar. In de 17e eeuw was op werkplekken promiscuiteit een veel voorkomende activiteit, en meerdere malen in mijn carriere heb ik managers zien ingrijpen in gewenste orgies en ongewenste intimidatie op de werkplek.
De vrouwelijke cursiste had het echter over meer subtiele vormen van seksualiteit. Zoals platte grappen, verleidelijk gedrag van vrouwen, de hele dag binnenlopen bij de ene secretaresse, de andere secretaresse negeren, flirten, meer aandacht voor mooie mensen dan voor minder mooie mensen en u kunt de lijst zelf verder aanvullen.
Ons brein neemt in de 21e eeuw miljoenen jaren evolutie mee en dat leidt tot verwarring. Zeker als het om sekseverschillen gaat. Voortplantingsdrift, testosteron en oestrogeen en fysieke kracht lijken de terreinen te zijn, van waaruit je de belangrijkste verschillen kunt verklaren in gedrag. Haantjes voeren hun macht anders uit dan hennetjes.
Wat dit betreft is het mooi om de bonobo en de chimpansee te vergelijken. Bij de bonobo’s hebben de vrouwtjes de macht. Ze zorgen dat de mannetjes voldoende seksueel bevredigd zijn, als ik Frans de Waal goed heb begrepen, en dat helpt kennelijk om die mannetjes van machtsstrijd af te houden.
De bonobo samenleving kent weinig stress, weinig machtswisselingen en weinig gevechten om de macht. Het is een matriarchaat, en het machtsmiddel is negeren. De oudere vrouwtjes straffen de jonkies door ze geen aandacht te geven.
Hiertegenover staat de chimpansee die niet terugdeinst voor het vermoorden van andere stammen als het om gebiedsuitbreiding gaat. Om de paar jaar is er een machtsstrijd en er vinden flinke gevechten plaats. De stress in de chimpanseegemeenschap is aanzienlijk hoger dan bij de bonobo.
Onder mensen lijken er zowel bonobo- als chimpansee-gemeenschappen te bestaan. Het lijkt er een beetje op of onze westerse samenleving verandert. Door de instroming van vrouwen in de top ontstaat er iets meer een ‘bonobo-sfeer’, ook onder mannen. In het verleden was dat anders. Maar het jachtveld is op veel plaatsen verdwenen en daarmee ook de noodzaak van een mannelijke hierarchie.
Dit betekent niet dat de testosteron achtige ‘chimpanseecultuur’ verdwenen is. Mannetjes blijven vechten en slepen in hun kielzog hierarchieen mee. Links en rechts zie je daarvan de voorbeelden in onze organisaties. Maar onze samenleving heeft daar minder behoefte aan, omdat de dreiging afneemt in werksituaties, tenzij je in het leger of bij de politie werkt.
Tot zover de sekseverschillen in onze werksituaties. Tenslotte nog een enkel woord over sekseverschillen in het brein.
Wat we weten is dat er structurele verschillen zijn tussen de hersenen van mannen en vrouwen. Maar hoe we die precies moeten interpreteren, weten we niet. Wat zijn nu de verschillen tussen mannen- en vrouwenbreinen en hoe moeten we die uitleggen? Goldberg inventariseert de verschillen:
-Bij mannen is de uitstulping van de rechter frontale pool ten opzichte van de linker frontale pool opvallender dan bij vrouwen.
-Bij vrouwen is de dikte van de cortex van de linker- en rechterfrontale hersenkwabben gelijk, maar bij mannen is de cortex rechts dikker dan de cortex links. (Bij zoogdieren is dit ook zo.)
-Bij vrouwen zijn receptoren voor oestrogeen symmetrisch verdeeld over de frontale hersenkwabben, maar bij mannen asymmetrisch.
-Frontale hersenkwabben verschillen bij mannen en vrouwen waarschijnlijk functioneel van elkaar.
-Linker- en rechterfrontale hersenkwabben verschillen bij mannen meer van elkaar dan bij vrouwen (structureel, biochemisch en functioneel).
-Vermoedelijk verschillen strategieën van besluitvorming tussen mannen en vrouwen van elkaar, zegt Goldberg dan, maar dat is nu een voorbeeld van speculatie: we vermoeden het maar weten het nog niet.
-Schizofrenie, Tourette en ADHD komen bij mannen vaker voor dan bij vrouwen. Tegenwoordig ziet men het zo dat deze aandoeningen wijzen op eenzijdig disfunctioneren van de frontale hersenkwabben. Bij vrouwen lijken de frontale hersenkwabben meer op elkaar dan bij mannen, en als een van de twee kwabben het begeeft dan neemt de ander het over.
-De vrouwelijke cortex is minder gedifferentieerd dan de mannelijke.
-Bij mannen zijn er grotere verschillen tussen rechts en links in de hersenen; bij vrouwen tussen voor en achter.
-De linker- en rechtercortex worden verbonden door het corpus callosum. Onderdelen daarvan zijn bij vrouwen dikker dan bij mannen.
-Bij mannen zijn verbindingen tussen voor en achter groter dan bij vrouwen, zoals de lange bundels witte stof die ver uit elkaar gelegen gebieden verbinden.
Goldberg trekt de verschillen uit de kwalitatieve sfeer. Hij vindt dat het een niet beter is dan het ander. ‘Mooi is dat mannen en vrouwen twee elkaar aanvullende accenten van neuro-anatomische verbinding hebben.’
De vraag is nu (ook voor de neurowetenschapper): welk verbindingspatroon leidt tot welke vaardigheden en houding? En wat zijn de verbanden tussen de hersenstructuur en onze persoonlijkheid? Het is jammer voor al die media die hierover zoveel publiceren maar er is nog erg weinig bekend van deze verbanden.
Fine en Margriet van der Heijden hebben dus waarschijnlijk gelijk wanneer ze zeggen dat veel sekseverschillen cultuurbepaald zijn, en door de maatschappij versterkt worden. Dat er verschillen zijn, daarover hoeven we niet te twijfelen, maar hoe die nu precies zitten, daarop hebben we nog geen hard antwoord. Menswetenschappen willen graag meetbaar zijn, maar menselijk gedrag en de menselijke hersenpan gedragen zich nogal eens chaotisch.
Hoe het allemaal werkt, we zijn het aan het ontdekken, maar we weten simpelweg nog veel te weinig.
Bert Overbeek publiceerde deze week een nieuw boek: 'Bert's Breinboek voor Managers en Trainers' dat verkrijgbaar is via de shop van mijnmanagementboek.nl Hier vindt u een artikel over het boek: http://www.jongebazen.nl/verandermanagement/eindelijk-een-breinboek-voor-managers-trainers-en-coaches Het boek behandelt de invloed van nieuwe inzichten op management development, selectie en werving en veranderprocessen bij medewerkers en teams.
CyberSale, 50% korting op een Pro-abonnement
Verbeter je persoonlijke effectiviteit en managementvaardigheden. Begin het jaar goed en krijg toegang tot toepassingsgerichte kennis.
Upgrade uw gratis lidmaatschap, word een Pro
Als dit zo is, is dat niet zo vreemd. Ik kan me voorstellen dat de zorghormonen door de hersenpan heen gieren als je net bevallen bent. Dat maakt minder competitief en prestatiegericht, vermoed ik. Dat soort gedragingen lijken me meer door testosteron-achtige stoffen te worden veroorzaakt. Ik kan me bovendien voorstellen dat kort na de geboorte het limbische systeem krachtiger werkt dan de prefrontale cortex zou 'willen'. De emotionele gerichtheid op de baby is dan veel sterker dan het bezig zijn met prestaties.
En gelukkig maar, want een kind heeft in die periode het moederlijf hard nodig.